Dirigenten kerkkoor niet verzekeringsplichtig

Dirigenten kerkkoor niet verzekeringsplichtig
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 1998 / 19
Vindplaats: Zie: Centrale Raad van Beroep 15 januari 1998, USZ 1998/101
Uitspraak

Een rooms-katholieke kerkparochie beschikt over een tweetal koordirigenten die beiden leiding geven aan de vocale begeleiding van kerkelijke vieringen door een kerkkoor. Eénmaal per week repeteert het koor op een vaste avond. Als de dirigent verhinderd is wordt op een andere avond gerepeteerd of wordt gerepeteerd onder leiding van een koorlid. De dirigent bepaalt het repertoire. Bij geschillen daarover tussen dirigent en koor beslist het bestuur van het koor en in het uiterste geval het kerkkoor. Het kerkbestuur geeft de dirigent geen aanwijzingen of opdrachten. De dirigent kan zonder bericht wegblijven, weggaan of zich laten vervangen en kan niet worden gedwongen te verschijnen, maar in de praktijk gebeurt dat niet. De dirigenten ontvangen voor hun werkzaamheden een vergoeding van ƒ 40,00 per repetitie en ƒ 20,00 per viering. Aanvankelijk BVG en later Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. nemen ten aanzien van de verhouding tussen de parochie en de dirigenten verzekeringsplicht aan voor de werknemersverzekeringswetten. De parochie gaat in bezwaar en beroep, maar wordt in het ongelijk gesteld. In hoger beroep vindt de parochie echter alsnog een gewillig oor bij de Centrale Raad van Beroep. Nadat de Raad heeft geoordeeld dat sprake is van een ideële, maar in een aantal opzichten tevens professionele organisatie, waarbinnen op een op de rooms-katholieke geloofsbeleving afgestemd kader bestaat, stelt hij vast dat Cadans, ook wanneer de "organisatiegraad" van de parochie in acht wordt genomen, onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om aan te tonen dat sprake is van het werkgeversgezag dat voor het aannemen van een verzekeringsplicht noodzakelijk is. Dat het kerkbestuur is betrokken bij de aanstelling van een nieuwe dirigent en dat in het uiterste geval een geschil tussen de dirigent en het koor over de repertoirekeuze aan het kerkbestuur zou kunnen worden voorgelegd, brengt volgens de Raad nog niet met zich mee dat het kerkbestuur ook bevoegd is om terzake opdrachten of aanwijzingen aan de dirigent te geven. Ook is van feitelijke gezagsuitoefening (bijvoorbeeld via overleg tussen de pastoor en de dirigent of na het voorleggen van een geschil tussen de dirigent en het koor aan het kerkbestuur) niet gebleken. Daarmee is de bewijsvoering van Cadans inzake het bestaan van een gezagsverhouding naar het oordeel van de Raad in veronderstellingen blijven steken.


Commentaar

Cadans heeft de laatste jaren bijzondere aandacht besteed aan de verzekeringsplicht van docenten en aan die van dirigenten, organisten en dergelijke. Ten aanzien van docenten heeft de Centrale Raad van Beroep eerder besloten dat er zowel gevallen zijn waarin duidelijk sprake is van verzekeringsplicht (commerciële en professionele (onderwijs)instellingen die opereren op een commerciële markt en een strakke organisatie kennen) als van gevallen waarin niet licht sprake zal zijn van verzekeringsplicht ((onder-wijs)instellingen die op idëele en min of meer amateuristische basis activiteiten organiseren) en dat in twijfelgevallen de nadruk gelegd moet worden op de bewijslastverdeling, aldus dat de instelling volledige informatie moet verschaffen en het uitvoeringsorgaan op basis van die feiten een gezagsverhouding aannemelijk moet maken. De Raad herhaalt in deze uitspraak uitdrukkelijk deze jurisprudentie en oordeelt vervolgens dat de gezagsverhouding in dit geval niet is aangetoond. Van belang is vooral ook de overweging dat een gezagsverhouding niet kan worden gebaseerd op louter veronderstellingen (bijvoorbeeld: wat zou het kerkbestuur doen als de dirigent iets doet wat het kerkbestuur niet aanstaat en zou daar gezagsuitoefening uit kunnen blijken?). Van het bestaan van een gezagsverhouding moet dus, tenminste in twijfelgevallen, daadwerkelijk iets blijken.