Loonsanctie wegens verkeerde (?) vaststelling van belastbaarheid door bedrijfsarts vernietigd

Loonsanctie wegens verkeerde (?) vaststelling van belastbaarheid door bedrijfsarts vernietigd
Datum: 27-03-2021
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2021 / 418
Vindplaats: Centrale Raad van Beroep 17 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:591
Uitspraak

Omdat het standpunt van de bedrijfsarts inzake de belastbaarheid van de werkneemster plausibel was en omdat bij dat standpunt ook op kenbare wijze de informatie van de behandelende artsen was betrokken, terwijl het wezenlijk andere oordeel van de verzekeringsarts van het UWV onvoldoende onderbouwd was, werd het besluit van het UWV tot het opleggen van een loonsanctie aan de werkgever vernietigd.

Bij een werkneemster die in januari 2015 met psychische klachten ziek is uitgevallen voor haar werk, wordt in juli/augustus 2016 een ernstige ontwikkelingsstoornis vastgesteld. De werkneemster werkt op dat moment tweemaal per week een half uur van huis uit. De behandelend psychiater is van mening dat het uitbreiden van die werkzaamheden averechts kan werken. Als de werkneemster een WIA-uitkering aanvraagt, wordt ten behoeve van het UWV een re-integratieverslag opgesteld. In de eindevaluatie vermelden de werkgever en de werkneemster dat:
• de werkneemster maximaal twee maal per week een half uur vanuit huis werkt;
• de belastbaarheid van de werkneemster nog erg marginaal is;
• zij haar eigen werk niet kan verrichten;
• er bij de werkgever geen passend werk voor de werkneemster is;
• in september 2016 is gestart met een tweede spoortraject, gericht op het vinden van passend werk bij een andere werkgever.
Bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever en de werknemer zoals die in het re-integratieverslag zijn beschreven, komt de verzekeringsarts van het UWV tot het oordeel dat de bedrijfsarts de functionele mogelijkheden van de werkneemster niet goed heeft ingeschat. Volgens de verzekeringsarts kan de werkneemster vier dagen lang vier uur per week werken. Omdat de arbeidsdeskundige van het UWV vervolgens oordeelt dat mogelijk re-integratiekansen zijn gemist door niet te zoeken naar passend werk gedurende vier maal vier uur per week, legt het UWV aan de werkgever een loonsanctie op wegens het plegen van te weinig re-integratie-inspanningen. De werkgever moet daardoor nog 52 weken langer 70% van het loon aan de zieke werkneemster doorbetalen.
De werkgever tekent tegen deze beslissing bezwaar aan en beroept zich op een deskundigenrapportage van een psychiater die verklaart dat de symptomen van de ontwikkelingsstoornis door behandeling kunnen verminderen, maar dat dat tenminste een jaar duurt, en dat behandeling van lichamelijke klachten van de werkneemster meerdere maanden tot jaren zal duren. De bezwaarverzekeringsarts van het UWV is echter van mening dat de bedrijfsarts na het vaststellen van de ontwikkelingsstoornis het oordeel over de belastbaarheid van de werkneemster te veel heeft laten afhangen van de klachten van de werkneemster. In plaats daarvan had opbouw van de werkhervatting in uren moeten plaatsvinden. Als de werkgever ook in beroep geen gehoor vindt voor zijn grieven en hoger beroep wordt ingesteld, moet de Centrale Raad van Beroep over de zaak oordelen. Inmiddels is dan al een WGA-uitkering toegekend wegens volledige arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep begint met te stellen dat het loonsanctiebesluit van het UWV voor de werkgever een belastend besluit is en dat het daarom aan het UWV is om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daarbij gaat het om de vraag of de werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen. Gelet op de psychische kwetsbaarheid van de werkneemster zoals die uit de beschikbare medische informatie naar voren komt is de Centrale Raad van Beroep van oordeel dat uitbreiding van uren geen reële mogelijkheid was. Instroom in de WIA zou daarmee ook niet zijn voorkomen. De Raad overweegt nog dat de bedrijfsarts regelmatig intensief contact met de werkneemster heeft gehad en uitgebreide informatie van de behandelende artsen kenbaar bij zijn oordeel heeft betrokken, zodat het oordeel van de bedrijfsarts plausibel is, terwijl de wezenlijk andere inschatting van de medische situatie door de verzekeringsarts voldoende onderbouwing mist. Het loonsanctiebesluit van het UWV wordt daarom vernietigd.


Commentaar

De Centrale Raad van Beroep is jarenlang in zijn jurisprudentie snoeihard geweest als het gaat om de vraag of aan werkgevers een loonsanctie moest worden opgelegd wegens het plegen van onvoldoende re-integratie-inspanningen. Dat was ook het geval als de loonsanctie was opgelegd omdat de bedrijfsarts de belastbaarheid van de werknemer te laag zou hebben vastgesteld. Uit eigen ervaring weten wij dat de Centrale Raad van Beroep daarbij geen oor had voor het argument dat beoordeeld moest worden of de bedrijfsarts in redelijkheid tot die vaststelling van de belastbaarheid kon komen en dat een achteraf oordelende verzekeringsarts van het UWV dus niet zo maar zijn eigen oordeel in de plaats kan stellen van dat van de bedrijfsarts. Ook bleek de Raad tot nu toe doof voor de stelling dat belang toekomt aan het feit dat de bedrijfsarts de werknemer gedurende twee jaar regelmatig heeft gezien, terwijl de verzekeringsarts achteraf een oordeel geeft op basis van hetgeen hem dan bekend wordt uit de stukken. Het is verfrissend dat de Raad nu toch open blijkt te staan voor deze argumenten, al komt dat nieuwe inzicht wat ons betreft wel rijkelijk laat.
Bij de Tweede Kamer is namelijk een wetsvoorstel in behandeling dat het onmogelijk moet maken om loonsancties op deze grond op te leggen. Het wetsvoorstel zou aanvankelijk al op 1 januari 2021 in werking moeten treden, maar dat moest al uitgesteld worden tot 1 september 2021. Omdat de Tweede Kamer het wetsvoorstel pas weer zal behandelen als er een nieuwe regering is, zal ook die datum niet haalbaar blijken. Het wetsvoorstel moet werkgevers verlossen van de bijzonder moeilijke positie waarin zij terechtkomen als een loonsanctie wordt opgelegd wegens een beweerde medische fout van de bedrijfsarts. Dat inderdaad sprake is van een medische fout van de bedrijfsarts kunnen zij meestal niet aantonen wegens de geheimhouding van de medische gegevens van de werknemer. Verhaal van de schade op de bedrijfsarts is daardoor uiterst moeilijk.