Ontbinding van arbeidsovereenkomst van werknemer die voor derde keer arbeidsongeschikt wordt voor passend werk

Ontbinding van arbeidsovereenkomst van werknemer die voor derde keer arbeidsongeschikt wordt voor passend werk
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2006 / 125
Vindplaats: Kantonrechter Zwolle 13 september 2006, www.rechtspraak.nl, ljn: AY9273
Uitspraak

Een 31-jarige werkneemster is een jaar in dienst bij een bank als zij op 9 september 1996 wegens rugklachten uitvalt voor haar werk als administratief medewerkster.

Op 7 september 1997 hervat zij haar werk in aangepaste arbeid voor 50% van de werktijd, maar zij valt op 19 maart 1998 weer volledig uit.
Op 1 september 1999 hervat de werkneemster voor de tweede maal in aangepaste arbeid, nu fasegewijs tot 60% van haar oorspronkelijke arbeidsduur, maar zij valt op 5 juni 2001 opnieuw volledig uit.
Op 20 oktober 2003 hervat de werkneemster voor de derde maal in aangepaste arbeid, aanvankelijk voor 30% van de oorspronkelijke arbeidsduur, later uitgebreid tot 50%. Op 9 november 2005 valt zij opnieuw uit, nu wegens klachten aan de pols. Het UWV acht haar volledig arbeidsongeschikt. De arbeidsdeskundige van de arbodienst schrijft in een rapport dat er binnen de bank, gelet op de vastgestelde beperkingen, geen functies zijn die voor de werkneemster geschikt zijn, maar dat er wellicht wel enige specifieke taken voor haar geschikt zijn en dat het aan de bank is om te bezien of het organisatorisch inpasbaar is om die taken gedurende twee uur per dag, voorlopig bij wijze van arbeidstherapie, aan de werkneemster aan te bieden. De bank heeft tot die tijd het salaris steeds volledig doorbetaald onder verrekening van de WAO-uitkering van de werkneemster, maar vraagt nu ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat herstel van de werkneemster in de nabije toekomst niet te verwachten valt. Voor het toekennen van een ontslagvergoeding ziet de bank geen aanleiding, omdat de arbeidsongeschiktheid niet aan de bank te wijten is.

De werkneemster verweert zich door te stellen dat de bank ontslagvergunning bij het CWI had moeten vragen, in welk geval het UWV had kunnen adviseren. Ook stelt zij dat haar ziekte nog geen twee jaar geduurd heeft, zodat bij opzegging het opzegverbod van toepassing is. Na een operatie aan haar pols in oktober 2006 zal zij eind 2006 ook zo ver hersteld zijn dat zij kan gaan reïntegreren. Als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden vraagt zij een ontslagvergoeding van ruim e 48.000, gebaseerd op hantering van een correctiefactor 1 (dus: "neutraal") en op meetelling van haar dienstjaren bij een andere bank die behoort tot dezelfde groep.

De kantonrechter acht zich bevoegd het verzoek te beoordelen, ondanks dat de werkgever ook aan het CWI een ontslagvergunning had kunnen vragen. Omdat de werkneemster voor haar oorspronkelijke werk al langer dan twee jaar ziek is, is het opzegverbod niet meer van kracht. Daaraan doet niet af dat de werkneemster later een aantal keren in een andere passende functie heeft hervat. Omdat de volledige arbeidsongeschiktheid gebaseerd is op de rugklachten, doet het herstel van de polsklachten niet ter zake. Bovendien is de prognose van de polsklachten te onduidelijk. De bank heeft volgens de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat van haar niet verlangd kan worden dat de taken die de werkneemster nog zou kunnen doen aan de werkneemster worden aangeboden. De kantonrechter ontbindt dus de arbeidsovereenkomst. Omdat de werkneemster waarschijnlijk niet snel in het arbeidsproces zal kunnen worden opgenomen, kent de kantonrechter wel een ontslagvergoeding toe. Maar omdat de arbeidsongeschiktheid niet werkgerelateerd is, omdat de bank in ruime mate aan haar reïntegratieverplichtingen heeft voldaan, omdat de bank het loon langer volledig doorbetaald heeft dan waartoe de bank verplicht was en omdat de werkneemster recht heeft op een WAO-uitkering, moet de vergoeding slechts worden gezien als een pleister op de wonde. De kantonrechter kent een bedrag toe van € 5.000.


Commentaar

Terecht overweegt de kantonrechter dat het opzegverbod niet langer van toepassing is. Het opzegverbod geldt gedurende de eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid en van arbeidsongeschiktheid is sprake zolang een werknemer zijn eigen werk niet in volle omvang (zowel qua duur als belasting) kan doen. Het verrichten van passende arbeid doet dus niet een nieuwe periode van twee jaar ontstaan waarin een opzegverbod geldt. Dat de bank de beperkte taken die de werkneemster nog kon verrichten niet behoefde aan te bieden, moet ook worden gezien in het licht van het feit dat de werkneemster volledig arbeidsongeschikt was en een WAO-uitkering op die basis had. Opmerkelijk is wel dat de kantonrechter nog een ontslagvergoe-ding toekent ondanks alle redenen die worden genoemd om dat juist niet te doen. Waarom zou de werkgever gehouden zijn een "pleister op de wonde" te verstrekken. Waarschijnlijk is de belangrijkste reden voor de toekenning van de vergoeding in dit geval dat de werkgever een bank is, van wie wordt aangenomen dat zij het geld wel kan missen.