Ontslag van de echtgenote van de directeur/groot-aandeelhouder in geval van echtscheiding

Ontslag van de echtgenote van de directeur/groot-aandeelhouder in geval van echtscheiding
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 1999 / 26
Vindplaats: Zie: kantonrechter Brielle 10 november 1998, Praktijkgids 1999, nr. 5086
Uitspraak

Mevrouw Y (50 jaar oud) is sinds 1973 in dienst van de onderneming van haar echtgenoot (een B.V.), met wie zij in 1966 in gemeenschap van goederen gehuwd is. Sinds september 1994 is het huwelijk duurzaam ontwricht en wonen partijen gescheiden. Een echtscheidingsprocedure is aanhangig. Sinds februari 1997 is mevrouw Y op non-actief gesteld, volgens de B.V. (lees: de echtgenoot) omdat zij openlijk kritiek uitte op zakelijke beslissingen van haar echtgenoot. Zij heeft daartegen niet geprotesteerd en geniet sindsdien in feite betaald verlof. Een aangifte van mishandeling op de werkvloer door mevrouw Y heeft geleid tot een transactie (ƒ 750) door haar echtgenoot met de officier van justitie.
Wegens de verstoorde arbeidsrelatie verzoekt de B.V. ontbinding van de arbeidsovereenkomst met mevrouw Y. Daarbij beroept de B.V. zich op verliezen, waardoor de indirecte bedrijfskosten zouden dienen te worden verminderd.Mevrouw Y acht de arbeidsverhouding niet zo zeer verstoord dat zij na de echt- en boedelscheiding niet weer aan het werk zou kunnen. Zij wijst er op dat zij (als niet verzekerde echtgenote van de directeur/groot-aandeelhouder) geen recht op een WW-uitkering heeft. Als toch tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt besloten, vraagt zij om uitstel tot na de echtscheiding, om te voorkomen dat de ontslagvergoeding in de boedel zou kunnen vallen. Tenslotte vraagt zij om een ontslagvergoeding volgens de kantonrechtersformule met correctiefactor 3 (ƒ 600.000).
De kantonrechter te Brielle ontbindt de arbeidsovereenkomst. Hij acht de arbeidsovereenkomst, net als het huwelijk, duurzaam verstoord. De noodzaak tot ontslag van mevrouw Y wegens de geleden verliezen, acht hij niet door de B.V. aangetoond. Bovendien zou dan (vanwege de toepassing van het zogenaamde anciënniteitsbeginsel) niet mevrouw Y maar een later in dienst gekomen werknemer met dezelfde functie, voor ontslag in aanmerking komen. Met het feit dat mevrouw Y niet verzekerd is voor de WW, houdt de kantonrechter geen rekening, omdat het een eigen keuze van mevrouw Y is geweest bij (de B.V. van) haar echtgenoot in dienst te treden en omdat zij zich ook particulier had kunnen verzekeren. Nu onduidelijk is hoe lang de echt- en boedelscheidingsprocedure nog in beslag zal nemen en mevrouw Y in feite al sinds februari 1997 betaald verlof geniet, kan van de B.V. volgens de kantonrechter niet worden verlangd de arbeidsovereenkomst nog langer voort te zetten.
De kantonrechter kent uiteindelijk een ontslagvergoeding toe volgens de kantonrechtersformule met correctiefactor 1,25 (ƒ 200.000). Hij komt daartoe omdat niet aannemelijk is gemaakt dat mevrouw Y voor het openlijk uiten van kritiek niet eerder gewaarschuwd was, terwijl anderszins de mishandeling wel vaststaat. Voor een hogere vergoeding vindt de kantonrechter geen aanleiding, omdat de arbeidsovereenkomst ook zonder het gebeurde in februari 1997 beëindigd had moeten worden vanwege de spanningen tussen de echtgenoten.


Commentaar

In het kader van een echtscheiding zijn vaak meerdere juridische problemen aan de orde. Naast de echtscheiding zelf kan het gaan om de boedelscheiding en om de voogdij over de kinderen die uit het huwelijk zijn geboren. Als het gaat om echtgenoten die samen betrokken zijn bij de uitoefening van een onderneming (meestal een vennootschap onder firma of B.V.) komt daar vaak nog de vraag bij aan wie de onderneming respectievelijk de aandelen van de B.V. moeten worden toegedeeld. Indien de ene echtgenoot in dienst is van de onderneming van de ander of bij de B.V. waarvan één of beide echtgenoten aandeelhouder is, komt daar nog de vraag bij of en hoe die arbeidsovereenkomst beëindigd moet worden. Voldoende aanleiding dus om advocaten een dik belegde boterham te laten verdienen, zeker in die gevallen waarin het de scheidende echtgenoten er uitsluitend om te doen lijkt te zijn om toch vooral de ander zo veel mogelijk dwars te zitten. Tegen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in geval van echtscheiding kan men op verschillende manieren aankijken. Men kan die arbeidsovereenkomst als een op zichzelf staande arbeidsovereenkomst beschouwen en de afwikkeling daarvan vervolgens op “normale” wijze regelen. Dat deed de kantonrechter in dit geval, omdat hij voortzetting van de arbeidsovereenkomst onwenselijk achtte en vanwege onzekerheden omtrent de duur van de echten boedelscheidingsprocedure en vooral omtrent de vraag in hoeverre de hoogte van de ontslagvergoeding van invloed is op de waarde-bepaling van de onderneming. Men kan echter ook stellen dat de arbeidsovereenkomst zozeer is ingebed in de huwelijksrelatie, dat de beëindiging en de financiële gevolgen daarvan in dat kader moeten worden geregeld. Voor deze benadering pleit dat de arbeidsvoorwaarden van de werknemer/echtgenoot vaak niet erg zakelijk (maar vooral fiscaal zo voordelig mogelijk) zijn vastgesteld. Zo had in dit geval de ont-slagen echtgenote een salaris van ƒ 4.876,69 bruto per maand en een auto van de zaak, terwijl zij slechts twee dagen per week als administratief medewerkster werkzaam was. Waar de ontslagvergoeding mede op de hoogte van het salaris gebaseerd wordt, valt deze op die manier natuurlijk al gauw dienovereenkomstig (te) hoog uit