Premiedifferentiatie WAO voor kleine werkgevers 2003 en 2004

Premiedifferentiatie WAO voor kleine werkgevers 2003 en 2004
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2003 / 84

Uitspraak

Per 1 januari 2003 is de premiedifferentiatie in de WAO ("Pemba") afgeschaft voor bedrijven met een loonsom lager dan 25 maal de gemiddelde loonsom per werknemer. Wij hebben de deelnemers van het arbeidsrecht abonnement© er begin januari 2003 op gewezen dat het mogelijk was om tegen de beslissingen tot vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie over het jaar 2003 bezwaar te maken, omdat de afschaffing van de premiedifferentiatie bij wet had moeten gebeuren, terwijl de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid slechts het Besluit premiedifferentiatie WAO gewijzigd had.



De afschaffing voor de premiedifferentiatie in de WAO betekende voor de meeste werkgevers dat zij in plaats van de minimumpremie (afhankelijk van de loonsom 1,24% of 0,59%) de gemiddelde premie (2,38%) gingen betalen. Uiteindelijk maakten ongeveer 36.000 werkgevers bezwaar. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) besloot enkele zaken bij wijze van proef uit te procederen, en beloofde de overige werkgevers om op hun bezwaarschriften te beslissen overeenkomstig de uitkomst van de proefprocedures. Ons kantoor is opgetreden als gemachtigde van de werkgevers in (twee van) deze proefprocedures.
Inmiddels heeft de rechtbank Breda uitspraak gedaan in de eerste van deze proefprocedures (uitspraak van 17 november 2003, verzonden op 23 december 2003, nummer 03/1107; zie www.rechtspraak.nl, LJN-nummer: AO0996). De rechtbank heeft daarbij de werkgever in het gelijk gesteld. Naar verwachting zal het UWV tegen de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Indien de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank in stand laat, moet het UWV een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift nemen. Het UWV moet dan onder meer nog vaststellen op welk percentage de gedifferentieerde WAO-premie voor kleine werkgevers wel moet worden vastgesteld. De regelgeving waarbij de groep werkgevers met minder dan 15 werknemers een hogere minimumpremie betaalde (in ruil voor een lager maximum) is eind 2002 afgeschaft, zodat vaststelling van de premie op 1,24% niet meer mogelijk lijkt. Dat zou betekenen dat de premie ten hoogste kan worden vastgesteld op 0,59%. Niet ondenkbaar is zelfs dat het UWV in het geheel geen wettelijke basis meer heeft om nog een gedifferentieerde WAO-premie vast te stellen.
Er zit echter een addertje onder het gras. De Minister heeft inmiddels een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend, waardoor de gedifferentieerde WAO-premie van kleine werkgevers met ingang van 2004 wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde arbeidsongeschiktheidsrisico van de bedrijfstak. Hoewel de Minister steeds heeft beweerd dat er met de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie over 2003 niets mis was, heeft hij in dit wetsvoorstel toch een wijziging opgenomen die hem met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 de bevoegdheid geeft om de gedifferentieerde WAO-premie van kleine werkgevers vast te stellen, zoals dat gebeurd is. De Tweede Kamer moet zich over dat wetsvoorstel nog uitspreken. Als het wetsvoorstel wet wordt is het de vraag of aan de wetswijziging invloed toekomt voor de beroepszaken die al onder de rechter zijn (de proefprocedures) en voor de bezwaarschriften van de andere werkgevers, aan wie het UWV heeft toegezegd dat op hun bezwaarschriften zal worden beslist overeenkomstig de uitkomst van de proefprocedures.


Zo lang het wetsvoorstel nog geen wet is, is overigens ook de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie voor kleine werkgevers over het jaar 2004 naar onze mening in strijd met de wet. Wel is dat voor het jaar 2004 minder duidelijk dan voor het jaar 2003. Kleine werkgevers zouden daarom in 2004 opnieuw bezwaar kunnen maken tegen de beslissing tot vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie. Werkgevers hebben daarbij belang als zij bij individuele premiedifferentiatie de minimumpremie zouden betalen


Commentaar

Aan de Raad van Bestuur van het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen


(plaats, dagtekening)



Geachte heer/mevrouw,

Namens mijn cliënt(e) maak ik hierdoor bezwaar tegen de beslissing van het UWV van (datum) tot vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie over het jaar 2004 van mijn cliënt(e).



Het bezwaar tegen deze beslissing is gebaseerd op het navolgende.



In artikel 78 lid 1 WAO is bepaald dat het UWV een gedifferentieerde WAO-premie dient te heffen in een overeenkomstig dat artikel vastgesteld percentage van het loon van de werknemer over het betalingstijdvak.



Daartoe dient het UWV ingevolge de bepaling van artikel 78 lid 2 WAO een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid goed te keuren, voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage vast te stellen.



Op grond van de bepaling van artikel 78 lid 3 WAO dient het UWV met ingang van 1 januari voor elke werkgever een opslag of korting vast te stellen waarmee voor de betreffende werkgever het rekenpercentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd.



Artikel 78 lid 6 WAO bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze waarop de opslag of korting door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt berekend. De algemene maatregel van het bestuur waarin een en ander is uitgewerkt is het Besluit premiedifferentiatie WAO.



Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het de bedoeling van de wetgever was om premiedifferentiatie te laten plaatsvinden op grond van het arbeidsongeschiktheidsrisico van de individuele werkgever. Met het oorspronkelijke voorstel van wet van de uiteindelijke Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekering werd een individuele premiedifferentiatie op basis van een sectorale premie beoogd (zie wetsontwerp 24683, nrs. 2 en 3), maar in de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging van 19 september 1999 (nummers 9 en 10) is uitdrukkelijk overgestapt naar individuele premiedifferentiatie op basis van een landelijke premie. Ook elders in de wetsgeschiedenis blijkt duidelijk dat de wetgever individuele premiedifferentiatie heeft beoogd. Zo staat in de Memorie van Toelichting (wetsontwerp 24698, nr. 3, blz. 15) bijvoorbeeld: "Eén van de instrumenten tot terugdringing van het beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen bestaat naar de mening van het kabinet uit de invoering van premiedifferentiatie. Daarbij wordt de premie gerelateerd aan het arbeidsongeschiktheidsrisico van de onderneming. Naarmate het arbeidsongeschiktheidsrisico van een onderneming binnen een bepaalde sector hoger ligt, zal door die onderneming meer moeten worden bijgedragen aan de financiering van de uitkeringslasten. Met andere woorden, wanneer een onderneming veel arbeidsongeschiktheid genereert, zal de premie relatief hoog zijn. Bij ondernemingen met een laag arbeidsongeschiktheidsrisico zal de premie relatief laag zijn."



Bij Koninklijk Besluit van 12 november 2003 tot wijziging van het Besluit premiedifferentiatie WAO en het Besluit beperking eigenrisicodragen WAO in verband met de invoering van branchegewijze premiedifferentiatie voor kleine werkgevers, Staatsblad 2003, nummer 474 heeft de Minister artikel 4a van het Besluit premiedifferentiatie WAO aldus gewijzigd, dat de opslag of korting wordt vastgesteld op grond van het bedrag van de ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en het totaalbedrag van de premieplichtige loonsom, zoals die in het premiejaar naar verwachting zullen zijn voor de gezamenlijke kleine werkgevers in een sector.

Bij besluit van 3 december 2003 (Besluit gedifferentieerde premie WAO, opslagen en kortingen kleine werkgevers 2004) heeft het UWV het rekenpercentage voor 2004 vastgesteld op 2,35% en de overige parameters vastgesteld met behulp waarvan de gedifferentieerde WAO-premie over het jaar 2004 zal worden berekend, waaronder sectorale opslagen en kortingen.



Bij Koninklijke Boodschap van 12 november 2003 heeft de regering een voorstel van wet (Wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in verband met de invoering van branchegewijze premiedifferentiatie voor kleine werkgevers, wetsontwerp nummer 29292) naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarbij wordt voorgesteld artikel 78 lid 3 WAO zodanig te wijzigen dat de opslag of korting voor een werkgever of voor categorieën van werkgevers verschillend kan worden vastgesteld en dat de opslag of korting op nihil wordt vastgesteld. Tevens wordt daarbij voorgesteld dat artikel 78 lid 6 WAO zodanig wordt gewijzigd, dat de opslag of korting niet langer op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt berekend.



Hoewel het wetsvoorstel tevens inhoudt dat daaraan terugwerkende kracht wordt toegekend tot 1 januari 2003, is het in bezwaar bestreden besluit tot vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie niet gebaseerd op een verbindende regeling. De voorgestelde wetswijziging heeft immers nog geen kracht van wet en is nog niet in werking getreden, terwijl het Besluit premiedifferentiatie WAO al wel is gewijzigd, het UWV al wel op basis van het gewijzigde Besluit premiedifferentiatie WAO de parameters voor de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie over het jaar 2004 heeft vastgesteld en het UWV al wel op die basis het in bezwaar bestreden besluit tot vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie heeft genomen.



Met name is de bepaling van artikel 4a van het Besluit premiedifferentiatie WAO onverbindend, omdat met die bepaling niet is voldaan aan de (blijkens de wetsgeschiedenis aldus op te vatten) opdracht in artikel 78 lid 6 WAO, dat regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de opslag of korting door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt berekend op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico van de individuele werkgever.



Nu het in bezwaar bestreden is genomen op basis van onverbindende regelgeving, dient dit besluit te worden vernietigd.



Op grond van het bepaalde in artikel 7:15 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht verzoek ik u mijn cliënt(e) een vergoeding toe te kennen van de kosten die hij/zij redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar.



Tot nadere toelichting van dit bezwaarschrift ben ik uiteraard graag bereid.



Hoogachtend,