Recht op vrije dag tijdens Islamitische feestdag?

Recht op vrije dag tijdens Islamitische feestdag?
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2006 / 124
Vindplaats: Europese Hof voor de Rechten van de Mens 13 april 2006, JAR 2006/192
Uitspraak

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) te Straatsburg heeft onlangs moeten oordelen over de vraag of op de door artikel 9 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gegarandeerde godsdienst- en gewetensvrijheid met zich mee zou kunnen brengen dat een werknemer op een vrije dag op een dag die volgens de door hem aangehangen religie een feestdag is. Het betrof een zaak van een werknemer die werkzaam was bij een energiecentrale van een staatsbedrijf in de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië. Op 29 januari 1998 verschijnt de werknemer tot twee maal toe niet op zijn werk om een islamitische religieuze feestdag te vieren. De werkgever legt hem daarom een disciplinaire boete op. Dat leidt tot een klacht bij het EHRM wegens schending van de godsdienst- en gewetensvrijheid en wegens schending van het gelijkheidsbeginsel (art. 14 EVRM).

Het EHRM oordeelt dat godsdienstvrijheid met name een innerlijke overtuiging is, maar dat het ook een manifestatie naar buiten toe met zich meebrengt. Artikel 9 EVRM beschermt niet iedere handeling die geïnspireerd wordt door religie of geloof. Het wegblijven van het werk om een religieuze feestdag te vieren is niet een door artikel 9 EVRM beschermde manifestatie van de godsdienst en de opgelegde boete is dan ook niet met dat artikel in strijd. Waar van de werknemer geëist werd dat hij een bewijs van zijn islamitische geloof zou leveren omdat zijn gedrag er niet op wees dat hij dat geloof aanhing, oordeelt het EHRM dat de gedachte dat een staat zou oordelen over de innerlijke waarde van iemands geloofsovertuigingen weerzinwekkend is, juist in het licht van recente vervolgingen in die staat, maar dat het in het onderhavige geval gaat om een speciaal recht dat in de Macedonische wet voor moslims voorzien is om op bepaalde islamitische feestdagen vrij te zijn. Het EHRM oordeelt dat het beboeten van een werknemer wegens ongeoorloofde afwezigheid niet onredelijk is. En waar de werknemer een beroep deed op een bijzondere uitzondering, acht het EHRM het niet in strijd met de godsdienstvrijheid om enige onderbouwing van dat beroep te leveren en bij gebreke daarvan dat beroep af te wijzen. Ook was volgens het EHRM geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel in zoverre als van de werknemer voor het genieten van een vrije dag op een religieuze feestdag meer bewijs van zijn geloof werd verlangd dan van anderen, omdat dit onderscheid gerechtvaardigd was om zijn beroep op een uitzonderingspositie te onderbouwen.


Commentaar

De Nederlandse wet kent geen recht op een vrije dag bij niet-christelijke feestdagen, maar dergelijke rechten kunnen wel in CAO