Recht op WW-uitkering na einde van arbeidsovereenkomst met re-integratiebedrijf?

Recht op WW-uitkering na einde van arbeidsovereenkomst met re-integratiebedrijf?
Datum: 27-06-2016
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2016 / 272
Vindplaats: Centrale Raad van Beroep 1 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2047
Uitspraak

Een werknemer die in dienst was gekomen van een re-integratiebedrijf om vandaaruit passend werk bij een andere onderneming te zoeken, had geen recht op een WW-uitkering omdat de overeenkomst met het re-integratiebedrijf geen privaatrechtelijke dienstbetrekking vormde.

Een werknemer die sinds 22 december 2003 in dienst was van een werkgever als planner, viel op 7 september 2010 ziek uit voor zijn werk. Op 27 december 2011 wordt vastgesteld dat de werknemer zijn eigen werk niet meer volledig kan uitvoeren, dat zijn functie niet kan worden aangepast en dat er geen passend werk is in de onderneming van de werkgever, waarin de werknemer kan worden herplaatst. Daarom moet een zogenaamd “tweede spoortraject” worden ingezet, waarbij voor de werknemer passend werk binnen de onderneming van een andere werkgever moet worden gezocht. Daartoe gaat de werknemer op 15 maart 2012 een arbeidsovereenkomst aan met een re-integratiebedrijf, waarbij de werknemer voor de duur van twaalf maanden bij het re-integratiebedrijf in dienst komt als algemeen medewerker gedurende 38,75 uur per week, tegen hetzelfde salaris als hij bij zijn oorspronkelijke werkgever ontving. De arbeidsovereenkomst vermeldt dat de werknemer vanuit de functie van algemeen medewerker zal worden herplaatst in een voor hem passende functie. Met ingang van 3 september 2012 gaat de werknemer inderdaad bij een andere werkgever werken als chauffeur gedurende 12,5 uur per week. Als de werknemer vervolgens op 15 maart 2013 een WW-uitkering aanvraagt, wordt deze door het UWV geweigerd omdat de overeenkomst met het re-integratiebedrijf niet gezien wordt als een verzekeringsplichtige dienstbetrekking.
Deze beslissing van het UWV wordt door de werknemer bestreden, maar in bezwaar en beroep houdt de beslissing van het UWV stand. Daarop moet de Centrale Raad van Beroep over de zaak oordelen. Hoewel de partijen de bedoeling hadden om een arbeidsovereenkomst aan te gaan, stelt de Centrale Raad van Beroep vast dat de werkelijke rechtsverhouding die partijen voor ogen hadden een andere overeenkomst was dan een arbeidsovereenkomst. Het was de bedoeling dat deze rechtsverhouding zo spoedig mogelijk zou eindigen, namelijk zodra de werknemer ander passend werk zou hebben gevonden. Het was de werkgever er ook niet om te doen dat de werknemer in het bedrijf van de werkgever aan de slag zou gaan. De werkzaamheden als algemeen medewerker hadden geen daadwerkelijke inhoud. Feitelijk was beoogd dat de werkgever de werknemer zou begeleiden bij sollicitaties. Omdat de overeenkomst daarmee niet daadwerkelijk was gericht op het verrichten van arbeid, was geen sprake van een arbeidsovereenkomst en dus niet van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Daarmee had de werknemer geen recht op een WW-uitkering.


Commentaar

Er zijn re-integratiebedrijven die, uiteraard tegen een passende vergoeding, zo ver gaan in hun dienstverlening dat zij de arbeidsongeschikte werknemer zelf in dienst nemen en daarmee van de werkgever de verplichting overnemen tot loondoorbetaling tijdens ziekte en tot het zoeken van passende arbeid in de onderneming van een andere werkgever. Daartegen bestaat op zichzelf geen bezwaar, maar uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat deze overeenkomst daarmee nog geen arbeidsovereenkomst is. Als de werknemer daarbij zou hebben ingestemd met beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de oorspronkelijke werkgever, zou de werknemer geen recht meer hebben op loon tijdens ziekte en (bij gebreke van een privaatrechtelijke dienstbetrekking) ook niet op een uitkering op grond van de WW of Ziektewet.