Te weinig volledig arbeidsongeschikte werknemers krijgen IVA-uitkering

Te weinig volledig arbeidsongeschikte werknemers krijgen IVA-uitkering
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2007 / 137
Vindplaats: Jaarverslag 2006 UWV, www.uwv.nl, blz. 14
Uitspraak

Het UWV heeft blijkens zijn jaarverslag over 2006 in dat jaar ongeveer 18.000 WIA-uitkeringen toegekend. Daarvan zijn 3.800 IVA-uitkeringen voor werknemers die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. De overige ongeveer 14.200 uitkeringen zijn WGA-uitkeringen. Daarvan zijn er 5.300 toegekend aan werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en 8.900 aan werknemers die volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Van alle werknemers met een WGA-uitkering is derhalve ongeveer 70% volledig arbeidsongeschikt, maar in slechts 30% van die gevallen is het UWV van mening dat die volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Het UWV geeft aan dat op termijn rekening moet worden gehouden met een verschuiving van een aantal uitkeringen van de WGA naar de IVA, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid voor een deel van de uitkeringen alsnog als duurzaam zal worden beoordeeld.


Commentaar

De IVA-uitkering bedraagt 75% van het dagloon, kent geen re-integratieprikkels en de werkgever hoeft er niet voor te betalen door eigenrisicodragen of premiedifferentiatie. De WGA-uitkering bedraagt na de eerste twee maanden 70% van het dagloon, kent wel re-integratieprikkels en moet door de werkgever die eigenrisicodrager is de eerste tien jaar zelf worden betaald dan wel leidt voor de werkgever die geen eigenrisicodrager is gedurende tien tot elf jaren tot een verhoging van de gedifferentieerde WGA-premie. Het maakt dus nogal wat verschil of aan een volledig arbeidsongeschikte werknemer een IVA-uitkering (arbeidsongeschiktheid duurzaam) of WGA-uitkering (arbeidsongeschiktheid niet duurzaam) wordt toegekend. Terecht geeft het UWV aan dat op termijn zal blijken dat een deel van de WGA-uitkeringen die wegens volledige arbeidsongeschiktheid is toegekend alsnog duurzaam zal blijken te zijn. Het aandeel van de werknemers die na twee jaar volledig arbeidsongeschikt zijn dat uiteindelijk zal blijven moet op grond van ervaringen in het verleden ruim hoger geschat worden dan de 30% die uit de cijfers van het UWV over 2006 blijkt.

Dat betekent dan tevens dat het UWV werkgevers voorlopig laat betalen voor de uitkering van volledig arbeidsongeschikte werknemers, die achteraf toch duurzaam arbeidsongeschikt blijken te zijn en waarvoor dus niet betaald had moeten worden. Als de arbeidsongeschiktheid achteraf alsnog duurzaam blijkt zal dat niet met terugwerkende kracht gecorrigeerd worden. Daarom doen werkgevers er goed aan om bezwaar te maken tegen besluiten tot toekenning of voortzetting van de WGA-uitkering van een volledig arbeidsongeschikte werknemer. Alleen op die manier kan (met inschakeling van een verzekeringsarts als arts-gemachtigde) getoetst worden of het UWV terecht geen duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid heeft aangenomen.

Van duurzame arbeidsongeschiktheid is sprake als een werknemer volledig arbeidsongeschikt is ten gevolge van een ziekte of gebrek die medisch stabiel is of alleen kan verslechteren. Ook bij een slechts geringe kans op verbetering is sprake van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Daarbij moet niet alleen worden beoordeeld of in medische zin al dan niet sprake is van een meer dan geringe kans op verbetering, maar ook of die verbetering in arbeidsdeskundige zin kan leiden tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 80-100%.


Bij de totstandkoming van de WIA hebben de verzekeringsartsen aangegeven niet in staat te zijn om de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid te beoordelen. De regering had toen bedacht dat de Gezondheidsraad lijsten zou kunnen maken van ziekten waarvoor men wel of niet na vijf jaar nog steeds volledig arbeidsongeschikt zou zijn. Toen bleek dat de Gezondheidsraad die lijsten niet kon aanleveren, zouden protocollen worden gemaakt aan de hand waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid zou worden beoordeeld. Er is sindsdien wel een aantal protocollen tot stand gekomen, maar die bieden slechts in een beperkt aantal gevallen houvast voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeids-ongeschiktheid. Het UWV is nu doende "mediprudentie" te maken, dat wil zeggen aan de hand van voorbeeldgevallen beslissingen te nemen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, aan welke beslissingen dan later precedentwerking toekomt. Het lijkt wel duidelijk hoe deze "mediprudentie" tot stand moet komen, namelijk door in slechts een beperkt aantal gevallen uit te gaan van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid om zo bezwaren van werkgevers of werknemers uit te lokken, die dan tot een beslissing kunnen leiden. Het betere "piep-en-knijp-systeem" dus. Werkgevers doen er daarom goed aan op tijd te "piepen".