Verzekeringsplicht directeur-aandeelhouder bij ongelijke verdeling aandelenkapitaal

Verzekeringsplicht directeur-aandeelhouder bij ongelijke verdeling aandelenkapitaal
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2001 / 48
Vindplaats: Zie: CRvB 1 maart 2001, nr. 98/8272
Uitspraak

De aandelen van Z B.V. zijn in handen van A Beheer B.V. (35,35%), B Beheer B.V., C Beheer B.V. en D Beheer B.V. (elk 13%) en Z Werknemers B.V. (25,7%). De aandelen van Z werknemers B.V. zijn gecertificeerd door de Stichting Administratiekantoor Z, waarvan de directeuren van de vier beheermaatschappijen bestuurder zijn. In Z. B.V. geeft elk aandeel recht op een stem. Voor besluiten tot benoeming en ontslag van bestuurders is een gekwalificeerde meerderheid van twee-derde van de geldig uitgebrachte stemmen vereist. Bij de oprichting in 1994 zijn tevens vier prioriteitsaandelen uitgegeven aan elk van de vier beheermaatschappijen. Aan de prioriteitsaandeelhouders is het recht voorbehouden een directeur voor ontslag voor te dragen. Met betrekking tot de Stichting Administratiekantoor is tussen de directeuren van de vier beheermaatschappijen afgesproken dat de Stichting geen stem in de algemene vergadering van aandeelhouders van Z B.V. uitbrengt als in het bestuur van de Stichting geen unaniem besluit wordt genomen over de wijze waarop de Stichting zal stemmen.
In geschil is de verzekeringsplicht van de directeuren van de vier beheermaatschappijen, de heren A, B, C en D. De rechtbank te Utrecht acht hen niet verplicht verzekerd ingevolge de werknemersverzekeringswetten, omdat geen van de directeuren/aandeelhouders een zodanig overheersende invloed heeft dat hij de overige bestuurders tegen hun wil kan ontslaan. Het Lisv gaat van deze uitspraak in beroep bij de Centrale Raad van Beroep, stellend dat de directeuren tegen hun wil kunnen worden ontslagen en dat er onvoldoende, als zeer bijzonder te kwalificeren materiële indicaties zijn voor gezamenlijk ondernemerschap. Ter zitting laat het Lisv dit standpunt varen voor wat betreft A. B.V. De Raad stelt het Lisv in het gelijk, zij het dat het zijn uitspraak deels anders motiveert dan het Lisv in zijn beroepschrift had bepleit. Van doorslaggevende betekenis acht de Raad de mogelijkheid dat een directeur/aandeelhouder tegen zijn wil kan worden ontslagen. Daarbij dient acht geslagen te worden op de eigendomsverdeling van de aandelen en de statutaire bepalingen ter zake van het ontslag van directeuren. Als een directeur geen doorslaggevende invloed heeft op zijn ontslag, moet in beginsel worden aangenomen dat hij in een gezagsverhouding tot de vennootschap werkzaam is, zodat hij in beginsel verplicht verzekerd is. In casu was dat ten aanzien van B, C en D het geval. Een stemovereenkomst wijzigt de stemverhouding in de algemene vergadering van aandeelhouders niet, omdat deze onverlet laat dat in strijd met de stemovereenkomst een rechtsgeldige stem wordt uitgebracht. Een uitzondering op het aannemen van verzekeringsplicht is mogelijk als sprake is van als zeer bijzonder te kwalificeren feiten en omstandigheden op grond waarvan het uitoefenen van gezag niet aannemelijk is. De intentie tot gezamenlijk ondernemerschap is daartoe niet voldoende. Ten aanzien van B, C en D werd dan ook geen uitzondering aangenomen.


Commentaar

Wie als directeur minderheidsaandeelhouder buiten de verzekeringsplicht van de werknemersverzekeringen wil blijven, moet zorgen dat hij voldoet aan de voorwaarden van de Regeling Aanwijzing Directeur/groot-aandeelhouder, dan wel dat hij op grond van de verdeling van het aandelenkapitaal en de statutaire bepalingen niet tegen zijn wil kan worden ontslagen. In een aantal uitspraken in 1998 heeft de Centrale Raad van Beroep een uitzondering in geval van gezamenlijk ondernemerschap mogelijk geacht (en één maal aangenomen), maar die uitzondering is medio 1999 vrij geruisloos aangescherpt tot een (hoge) uitzondering voor het geval niet aannemelijk is dat gezagsuitoefening (lees: ontslag) zal plaatsvinden. Enigszins komisch is dat het Lisv deze aanscherping kennelijk niet had opgemerkt, want het betwistte in deze procedure nog een uitzondering op grond van "gezamenlijk ondernemerschap". De Centrale Raad van Beroep is in 2000 één maal tot een duidelijk afwijkende uitspraak gekomen, waarbij opviel dat de Raad toen was samengesteld uit andere raadsheren dan bij de andere uitspraken het geval was. De hierboven besproken uitspraak maakt duidelijk dat die uitspraak gezien moet worden als een witte raaf (foutje?) en dat de Raad onverkort vast houdt aan de stringente lijn die het in zijn jurisprudentie vanaf 1998 (met een aanscherping medio 1999) heeft uitgezet.