Verzekeringsplicht directeur/minderheids-aandeelhouder: CRvB quo vadis?

Verzekeringsplicht directeur/minderheids-aandeelhouder: CRvB quo vadis?
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2000 / 41
Vindplaats: Zie: CRvB 25 mei 2000, USZ 2000/1999
Uitspraak

De heer A was sinds 1973 in dienst van X B.V. Sinds 1986 is hij adjunct-directeur. De heer B. is enig aandeelhouder van X B.V. Op 9 augustus 1989 sluiten A en B een koopovereenkomst waarbij het hele aandelenkapitaal van X B.V. in gedeelten door B aan A worden verkocht. Begonnen wordt met 12 van de 40 aandelen. Nog eens 4 aandelen gaan over per 12 mei 1992, waardoor A meer dan een derde van de aandelen bezit. In de statuten is bepaald dat een besluit tot ontslag van een directeur in de aandeelhoudersvergadering moet worden genomen met een meerderheid van tenminste 2/3e van de stemmen. Op 1 januari 1993 gaan nog eens 3 aandelen over. De resterende 21 aandelen gaan op 24 november 1994 over. In de koopakte is een stemovereenkomst opgenomen die onder meer het ontslag van B als statutair directeur (waartoe hij kennelijk bij de overdracht van de eerste twaalf aandelen is benoemd) verbindt aan de instemming van B.
Aan de orde is de verzekeringsplicht van B als directeur/minderheidsaandeelhouder tot 12 mei 1992 (na die datum kon B als aandeelhouder zijn eigen ontslag als directeur tegenhouden en was van een gezagsverhouding daarom geen sprake meer). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat niet aannemelijk is dat ten aanzien van B in deze periode gezagsuitoefening zal plaatsvinden. Weliswaar sluit de stemovereenkomst niet uit dat A in de aandeelhoudersvergadering toch een rechtsgeldig besluit tot ontslag van B als directeur kan doordrukken (ook al pleegt A dan wanprestatie ten opzichte van B), maar de Raad acht beslissend dat de stemovereenkomst voorschrijft dat in geval van geschil het bindend advies van een drietal arbiters moet worden gevraagd en dat alle aandelen reeds verkocht waren zonder dat ontbinding van de overeenkomst kon worden gevraagd, terwijl de eigendomsoverdracht binnen een kort tijdsbestek (toch ruim vijf jaar!) zou plaatsvinden. Aldus was van verzekeringsplicht geen sprake.


Commentaar

De laatste jaren heeft de Centrale Raad van Beroep zich diverse malen uitgesproken over de verzekeringsplicht van de directeur/minderheidsaandeelhouder. Aanvankelijk oordeelde de Raad in tenminste een viertal uitspraken dat deze directeur verzekerd is (dit buiten de gevallen waarin sinds 1 januari 1998 wettelijk is bepaald dat deze niet verzekerd is) indien een ander in de aandeelhoudersvergadering ten aanzien van zijn ontslag doorslaggevende invloed kan uitoefenen, tenzij er materiële indicaties waren voor gezamenlijk ondernemerschap. Later oordeelde de Raad in tenminste een achttal gevallen dat er verzekeringsplicht is indien de directeur in de aandeelhoudersvergadering zelf geen doorslaggevende invloed kan uitoefenen ten aanzien van zijn ontslag, tenzij er materiële indicaties zijn dat een dergelijke of daaruit voortvloeiende gezagsuitoefening niet zal plaatsvinden. Dat een stemovereenkomst daarop geen invloed heeft was door de Raad al eens beslist. Ook het feit dat de directeur recht had op de verkrijging van aandelen tot een meerderheid waarmee hij zijn ontslag zou kunnen tegenhouden, was door de Raad als eens als argument tegen het bestaan van een gezagsverhouding afgewezen. Dat de Raad thans verzekeringsplicht afwijst nu deze beide argumenten zich tezamen in één zaak voordoen (dat de stemovereenkomst in dit geval wat meer ‘aangekleed’ is lijkt nauwelijks relevant), is dan ook op zijn minst opmerkelijk. Bij nadere bestudering van de uitspraken tot nu lijkt het er op dat het voor de uitspraak verschil maakt welke raadsheren in de Raad zitting nemen. Dat zou natuurlijk een kwalijke zaak zijn. Wij hopen dat de Raad in nieuwe jurisprudentie snel duidelijkheid verschaft omtrent zijn koers in dit soort gevallen en houden u van verdere ontwikkelingen natuurlijk verder op de hoogte.