Zelfstandigheidsverklaring

Zelfstandigheidsverklaring
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2001 / 47
Vindplaats: Zie: brief van Staatssecretaris Hoogervorst aan de voorzitter van de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 8 maart 2001
Uitspraak

Bij de behandeling van de wetsvoorstellen betreffende de belastingherziening 2001 was in het vooruitzicht gesteld dat er een zelfstandigheidsverklaring zou komen. Die zou bij de belastingdienst kunnen worden aangevraagd en binnen zes weken worden afgegeven. De bedoeling was dat ook het Lisv zich aan de zelfstandigheidsverklaring zou conformeren. Aldus zou een opdrachtgever er van uit mogen gaan, dat hij geen loonbelasting en geen premies werknemersverzekeringen hoeft in te houden op de betaling die hij doet aan een arbeidskracht, die zich als zelfstandige presenteert. Toegezegd werd dat het wetsvoorstel op 1 januari 2001 in werking zou treden, maar het wetsvoorstel werd pas op 15 december 2000 door de ministerraad goedgekeurd en voor advies naar de Raad van State gezonden. Het wacht sindsdien op indiening bij de Tweede Kamer. De inhoud van het wetsvoorstel is dus nog niet bekend. De vaste kamercommissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had in een brief van 2 februari 2001 gevraagd wie nu het laatste woord zou krijgen als de belastingdienst en de uitvoeringsinstelling (namens het Lisv) van mening zouden verschillen over de vraag of iemand zelfstandige is. De Staatssecretaris wijst in een brief van 8 maart 2001 bij wijze van antwoord op het afwijkende zelfstandigheidsbegrip in de WAZ (waar de zelfstandigheid afhankelijk is van de fiscale kwalificatie van het inkomen van de betrokkene en waar de zelfstandigheid de verzekeringsplicht bepaalt) en in de werknemersverzekeringswetten (waar de verzekeringsplicht wordt bepaald aan de hand van het bestaan van een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking en waar de zelfstandigheid slechts een rol speelt in die zin, dat deze in de weg staat aan het aannemen van een fictieve dienstbetrekking). Volgens de Staatssecretaris wordt bij invoering van het wetsvoorstel de fiscale kwalificatie van het inkomen van de aanvrager van de zelfstandigheidsverklaring doorslaggevend voor de beoordeling van diens zelfstandigheid. De Staatssecretaris wijst er echter op dat de zelfstandigheidsverklaring niet leidt tot uitsluiting van de verzekeringsplicht als gewerkt wordt op basis van een ‘echte’ dienstbetrekking. De Staatssecretaris deelt tenslotte mede dat het wetsvoorstel ‘binnenkort’ bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.


Commentaar

Wij hebben er reeds op gewezen dat de problematiek van de verzekeringsplicht van zelfstandigen erg weerbarstig is en dat deze problematiek is onderschat, toen in het najaar van 2000 werd toegezegd deze problematiek per 1 januari 2001 zodanig te regelen dat binnen zes weken tijd bij de belastingdienst een verklaring te krijgen zou zijn, die ook voor het Lisv zou gelden. De situatie van de belastingdienst wijkt op een aantal belangrijke punten af van die van het Lisv. De belastingdienst kan immers ook heffen bij de ‘zelfstandige’, hetgeen het Lisv niet kan. Bovendien heeft het Lisv te maken met een verzekering, waaraan naast een premieplicht, ook een uitkeringsrecht verbonden is. Inmiddels wordt wel duidelijk dat de zelfstandigheidsverklaring de opdrachtgever geen volledige zekerheid zal bieden of hij inhouding van premies werknemersverzekeringen achterwege kan laten. Hij zal in elk geval nog moeten blijven toetsen of sprake is van een gewone dienstbetrekking. Met name de daaraan verbonden beoordeling of een gezagsverhouding bestaat, is in de praktijk erg moeilijk. De eventuele zelfstandigheid van de arbeidskracht hoeft aan het bestaan van een gewone dienstbetrekking niet in de weg te staan. De dienstbetrekking kan immers ook bestaan naast een zelfstandig uitgeoefende onderneming of naast een zelfstandig uitgeoefend beroep.