Ketenbepaling


Verruiming maximumtermijn

Verlengde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden nu van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zodra meer dan drie overeenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd of zodra meer dan 24 maanden zijn verstreken. Deze zogenaamde "ketenregeling” (artikel 7:668a lid 1 BW) wordt verruimd in die zin dat pas een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat zodra meer dan 36 maanden zijn verstreken. Daarmee wordt teruggekeerd naar de situatie van vóór 1 juli 2015, toen dit onderdeel van de Wet werk en zekerheid werd ingevoerd.

Overgangsrecht

Er is geen overgangsrecht voorzien. De maatregel heeft daardoor onmiddellijke werking. Dat betekent dat de nieuwe ketenregeling van toepassing is op verlengde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die op of na 1 januari 2020 voortduren. Als op grond van de tot 1 januari 2020 bestaande ketenregeling een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan (bijvoorbeeld omdat de duur van de gezamenlijke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd vóór 1 januari 2020 de duur van twee jaar overschrijdt) dan blijft ook na wijziging van de ketenregeling sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Maar als het moment waarop van rechtswege moet worden aangenomen dat verlengde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn gaan vormen (bijvoorbeeld omdat de duur van de gezamenlijke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de duur van twee jaar overschrijdt) op of na 1 januari 2020 overschrijdt, dan ontstaat pas een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als de duur van drie jaar wordt overschreden. Bepalend voor het toepassen van de duur van twee dan wel drie jaar is dus of het moment waarop de verlengde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van rechtswege een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gaan vormen, vóór of na 1 januari 2020 valt.

Commentaar

De regering motiveert deze maatregel met de stelling dat een periode van twee jaar waarin arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd mogelijk zijn voor werkgevers te kort kan zijn om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden en met de stelling dat het voor werknemers positief kan zijn dat zij één jaar langer voor een werkgever te werken op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd omdat meer werkervaring wordt opgebouwd, wat doorslaggevend kan zijn voor de werkgever om dan na het einde van die drie jaar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. De praktijk leert echter dat er vooral veel werkgevers zijn die de mogelijkheden voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd maximaal benutten en die niet bereid zijn om vervolgens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan. Of deze werkgevers daartoe wel bereid zouden zijn na invoering van maatregelen om de ontslagbescherming van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te verlagen, is zeer de vraag. Zo lang de mogelijkheid bestaat om deze ex-werknemers vervolgens als zzp-er in te huren, valt te vrezen dat vooral van die mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt.

Terugkerend tijdelijk werk ("tussenpoos”)

Bij de toepassing van deze ketenregeling wordt de "teller op nul gezet” zodra tussen twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd meer dan zes maanden is verstreken (de "tussenpoos”). Dan mogen dus opnieuw drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gesloten in ten hoogste 24 (en straks weer 36) maanden. Voor seizoenarbeid (functies die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend) geldt dat de tussenpoos bij CAO kan worden verkort tot "meer dan drie maanden” (artikel 7:668a lid 11 BW). Deze mogelijkheid om bij CAO een kortere tussenpoos vast te stellen wordt verruimd zodat ook ander terugkerend tijdelijk werk dat ten hoogste gedurende een periode van negen maanden kan worden verricht, daaronder kan vallen De beperking voor de mogelijkheid om bij CAO een kortere tussenpoos te regelen tot functies die door klimatologische of natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van ten hoogste negen maanden kunnen worden verricht, vervalt (artikel 7:668a lid 13 BW).

Indien aantoonbaar is dat het CAO-overleg ter zake in een sector niet tot bevredigende uitkomsten leidt, kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daarover een besluit nemen. De Stichting van de Arbeid (bestaande uit centrale werkgeversorganisaties en vakbonden) moet daarvoor dan een verzoek indienen (artikel 7:668a lid 14 BW).

Voor functies die langer dan negen maanden per jaar kunnen worden verricht kan de ketenbepaling bij CAO nog steeds worden verruimd tot maximaal zes contracten in ten hoogste vier jaar (artikel 7:668a lid 5 onder b BW). Daartoe is dan wel vereist dat de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering dat noodzakelijk maakt.

Commentaar

De regering noemt geen voorbeelden van functies die maar gedurende maximaal negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend maar waarbij dat niet veroorzaakt wordt door klimatologische of natuurlijke omstandigheden. De vraag is dan ook in hoeverre het toepassingsbereik van deze bepaling door deze wetswijziging in de praktijk wordt uitgebreid.

Invalkrachten primair onderwijs

Tijdelijke contracten voor invalskrachten in verband met vervanging wegens ziekte in het primaire onderwijs worden van de ketenregeling uitgezonderd (artikel 7:668a lid 15 BW).

Commentaar

Bij ministeriële regeling (Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 juli 2018, 2018-0000121603, tot wijziging van de Regeling ketenbepaling bijzondere functies en hogere vergoeding kantonrechter in verband met een wijziging van de mogelijkheid om de ketenbepaling buiten toepassing te verklaren voor werknemers die vanwege ziekteverzuim invallen in het basisonderwijs en speciaal onderwijs, Staatscourant 17 juli 2018, nummer 39737) waren de betreffende invalskrachten feitelijk al per 1 augustus 2018 buiten de ketenregeling geplaatst. De Minister heeft de bevoegdheid daartoe op grond van de wet (artikel 7:668a lid 8 BW) echter alleen als het gaat om functies waarvan het in een bepaalde bedrijfstak bestendig gebruik is, en vanwege de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering en van die functies ook noodzakelijk is, om de arbeid uitsluitend te verrichten op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Omdat de argumentatie van de Minister dat dit ten aanzien van de betreffende invalskrachten het geval is betwistbaar is, is wijziging van de wet zelf op dit punt wellicht geen overbodige luxe.