Op 25 april 2018 heeft de regering in het kader van
internetconsultatie een drietal concepten gepubliceerd voor wijzigingen van wettelijke
bepalingen inzake de toerekening aan werkgevers van WGA-uitkeringen van (ex-)
werknemers. Het betreft concepten voor:
- een voorstel tot wijziging van de Wet
financiering sociale verzekeringen;
- een voorstel tot wijziging van het Besluit Wfsv;
- een voorstel tot wijziging van de Regeling
vaststelling periode eigenrisicodragen WGA-uitkeringen.
De regering heeft nog niet gereageerd op hetgeen bij de
internetconsultatie naar voren is gebracht en het wetsvoorstel is nog niet door
de ministerraad aangenomen en naar de Raad van State gestuurd, laat staan
ingediend bij de Tweede Kamer.
Drie onderdelen van het wetsvoorstel die niet omstreden
waren, heeft de regering echter ondergebracht in de Verzamelwet SZW 2019, zodat
zij al op 1 januari 2019 in werking kunnen treden. Het betreft drie technische
wijzigingen in de berekening van de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas, te weten:
- het vervallen van het rekenpercentage (artikel
XVI, Ba Verzamelwet SZW 2019, waardoor artikel 38 lid 2 van de Wet financiering
sociale verzekeringen wordt gewijzigd);
- de gescheiden berekening van sectorale en
individuele premies (wijziging van artikel 2.8 Besluit Wfsv en artikel 2.10
Besluit Wfsv);
- aanpassing van de berekening van het gemiddelde
werkgeversrisicopercentage (wijziging van artikel 2.11 lid 3 Besluit Wfsv en
artikel 2.12 lid 3 Besluit Wfsv) .
Vervallen van
rekenpercentage
Bij de berekening van zowel de premiecomponent WGA-lasten
als de premiecomponent ZW-lasten van de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas wordt thans uitgegaan van het rekenpercentage. Het
rekenpercentage wordt jaarlijks op voorstel van het UWV door de Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld. Om het rekenpercentage te kunnen
berekenen moet eerst het gemiddelde percentage worden vastgesteld. Dat is het
percentage aan premie dat in een bepaald kalenderjaar over de verwachte totale
loonsom van alle publiek verzekerde werkgevers in Nederland moet worden
berekend om het verwachte bedrag van de WGA-uitkeringen te kunnen bekostigen
dat in het betreffende kalenderjaar moet worden betaald. Het gemiddelde
percentage komt dus tot stand door op basis van de "begroting” van de
Werkhervattingskas te berekenen wat een kostendekkende premie zou zijn.
Het rekenpercentage wordt vervolgens vastgesteld door het
gemiddeld percentage te verhogen met een opslag die nodig is omdat niet alle
werkgevers de (volledige) premie betalen. Met name vindt premiederving plaats
doordat de premie gemaximeerd is. Het deel van de premie boven het
maximum wordt dan immers niet betaald. In de toelichting op de wijziging van
het Besluit Wfsv noemt de regering alleen dit voorbeeld, maar het gaat
bijvoorbeeld ook om premie die gederfd wordt doordat werkgevers faillietzijn gegaan, of geen personeel meer hebben en dus geen premie meer
betalen (zie de artikelsgewijze toelichting op artikel 2 van het Besluit
premiedifferentiatie WAO, Staatsblad 1997, 338, bladzijde 41).
Doordat de minimum en de maximumpremie worden vastgesteld op
basis van het gemiddelde percentage (namelijk respectievelijk 25% van het
gemiddelde percentage en 400% van het gemiddelde percentage) betalen
werkgevers die de minimumpremie en werkgevers die de maximumpremie betalen niet
mee aan de financiering van het deel van de premie dat op bovengenoemde wijzen
wordt gederfd. Deze financiering wordt aldus uitsluitend opgebracht door
werkgevers die een premie tussen het minimum en het maximum betalen.
De regering wil in deze situatie verandering brengen en doet
dat door het rekenpercentage te laten vervallen en door de benodigde
opslag direct toe te passen op het gemiddelde percentage. Daardoor worden de minimumpremie
en de maximumpremie ook hoger en betalen ook werkgevers die de
minimumpremie betalen mee aan die opslag (namelijk voor 25%) evenals werkgevers
die de maximumpremie betalen (voor 400%).
Commentaar:
Deze aanpassing komt een rechtvaardige verdeling van
lasten ten goede. Voor werkgevers die de minimumpremie betalen en (in veel
hogere mate) voor werkgevers die de maximumpremie betalen betekent het een
verhoging van de premie.
Gescheiden berekening
van sectorale en individuele premies
De premiedifferentiatie die bij de vaststelling van de
premiecomponenten ZW-lasten en WGA-lasten van de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas plaatsvindt, is allereerst gebaseerd op de vaststelling van
het gemiddelde percentage (de premie die in een bepaald kalenderjaar naar
verwachting over de totale loonsom van publiek verzekerde werkgevers moet
worden geheven om de uitkeringen in dat kalenderjaar te kunnen betalen). Voor kleine
werkgevers wordt een sectorale premie vastgesteld en voor grote
werkgevers een premie die individueel bepaald wordt op basis van het
bedrag van de twee jaar eerder aan (ex-) werknemers uitbetaalde Ziektewet- en
WGA-uitkeringen. Voor middelgrote werkgevers is de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas een gewogen gemiddelde van de sectorale premie en de
individueel bepaalde premie.
Zowel bij het bepalen van de sectorale premie voor kleine werkgevers als bij bepalen
van de individueel bepaalde premie voor grote werkgevers wordt echter uitgegaan
van hetzelfde gemiddelde percentage, dat wordt bepaald op grond van de
loonsommen en uitkeringslasten van alle werkgevers, dus zowel de grote als de
kleine. De regering wil dat veranderen en het gemiddelde percentage voor kleine
werkgevers bepalen op grond van de loonsommen en uitkeringslasten van alleen
de kleine werkgevers en het gemiddelde percentage voor grote werkgevers
bepalen op grond van de loonsommen en uitkeringslasten van alleen de grote
werkgevers (artikel 2.8 Besluit Wfsv en artikel 2.10 Besluit Wfsv).
Deze wijziging is gunstig voor kleine werkgevers, omdat het
arbeidsongeschiktheidsrisico van kleine werkgevers kleiner is dan dat van grote
werkgevers.
Commentaar:
Naar verwachting zullen de gevolgen van deze
wijziging erg beperkt zijn. De regering verwacht dat deze zullen
wegvallen tegen de jaarlijkse schommelingen van de premie die toch al
gebruikelijk zijn.
Aanpassing van de
berekening van het gemiddelde werkgeversrisicopercentage
Bij de vaststelling van de premiecomponenten ZW-lasten en
WGA-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas vindt de
premiedifferentiatie plaats door vergelijking van het individuele
werkgeversrisicopercentage van een werkgever met door het UWV vastgesteld gemiddelde
werkgeversrisicopercentage. Als het individuele werkgeversrisicopercentage
hoger is dan het gemiddelde werkgeversrisicopercentage krijgt de werkgever een
opslag op het rekenpercentage. Als het individuele werkgeversrisicopercentage
lager is dan het gemiddelde werkgeversrisicopercentage krijgt de werkgever
juist een korting op het rekenpercentage.
Het werkgeversrisicopercentage bestaat daarbij uit een
vergelijking van het bedrag van de uitkeringslasten van een bepaald jaar met de
loonsom. Oorspronkelijk bestonden beide werkgeversrisicopercentages uit een vergelijking
van de uitkeringslasten van het betreffende jaar (t-2) met het gemiddelde van
de loonsommen van dat jaar en de vier voorafgaande jaren (t-2 tot en met t-6).
Per 1 januari 2014 besloot de regering echter om de berekening van
(uitsluitend) het gemiddelde werkgeversrisicopercentage te wijzigen, aldus dat
de uitkeringslasten van het jaar t-2
voortaan vergeleken zouden moeten worden met de loonsom van het jaar t-2(en dus niet langer met het gemiddelde van de loonsommen over de jaren t-2 tot
en met t-6) (Besluit van 13 oktober 2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in
verband met de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen en de
Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging van het Besluit SUWI in verband met
de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager, Staatsblad 2012,
494). Toen heette het dat "het gemiddelde werkgeversrisico daardoor beter de
risicoverdeling weerspiegelt van de werkgeverspopulatie waarover de premie
wordt geheven” en zou dat leiden tot "een evenwichtiger verdeling van de
opslagen en kortingen”. Er was destijds geen aandacht voor dat het gevolg was dat bij de vergelijking van
het individuele werkgeversrisicopercentage met het gemiddelde
werkgeversrisicopercentage ongelijke grootheden zouden worden
vergeleken.
Kennelijk is de regering nu alsnog tot het inzicht gekomen
dat het vergelijken van ongelijke grootheden toch niet zo verstandig is, want
nu wordt besloten de berekeningen van het individuele
werkgeversrisicopercentage en het gemiddelde werkgeversrisicopercentage "gelijk
te trekken” (artikel 2.11 lid 3 Besluit Wfsv en artikel 2.12 lid 3 Besluit Wfsv).
Commentaar:
De wijziging in 2014 leidde tot een (licht) hogere vaststelling
van de gedifferentieerde premie, omdat het gemiddelde
werkgeversrisicopercentage (vastgesteld op basis van de loonsom over het jaar
t-2) lager werd vastgesteld dan het individuele werkgeversrisicopercentage
(vastgesteld op basis van de gemiddelde loonsom over de jaren t-2 tot en met
t-6). Aangezien de loonsommen jaarlijks stijgen, worden daardoor dezelfde
uitkeringslasten bij de berekening van het gemiddelde
werkgeversrisicopercentage afgezet tegen een hogere loonsom dan bij de
berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage. Het gevolg daarvan
(een lager werkgeversrisicopercentage) is ongunstig voor werkgevers omdat het
individuele werkgeversrisicopercentage dan sneller hoger is dan het gemiddelde
werkgeversrisicopercentage, met als gevolg dan eerder een toeslag op het
rekenpercentage moet worden betaald.
Het
terugdraaien van de in 2014 ingevoerde wijziging betekent dat vanaf 2019 de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas weer iets lager wordt vastgesteld.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!