De aandelen van een B.V. zijn tot 1983 in handen van één aandeelhouder, die ook de directeur is. In 1983 verkoopt hij twee aandelen aan zijn oudste zoon, die dan ook mede-directeur wordt. In 1986 verkoopt de aandeelhouder zijn resterende aandelen aan zijn kinderen. Hij stopt dan ook als directeur. In 1990 vindt een nieuwe aandeeloverdracht plaats, als één zoon zich terugtrekt. De oudste zoon bezit daarna 16 aandelen, een andere zoon 8 en twee dochters respectievelijk 7 en 4 aandelen. In 1994 wordt de oudste zoon, middels een beheermaatschappij, houder van alle aandelen, nadat zijn broer en twee zusters hun aandelen hebben overgedragen wegens onenigheid in de familie.De broer en twee zusters die hun aandelen overdragen waren tot 1994 werkzaam in de onderneming, echter niet als directeur. Ook de echtgenoot van één van de zusters was in de onderneming werkzaam. Het Lisv meent dat daarbij sprake is van een verzekeringsplichtige verhouding, primair vanwege het bestaan van een dienstbetrekking, subsidiair vanwege het bestaan van een daarmee gelijkgestelde arbeidsverhouding (fictieve dienstbetrekking). De rechtbank te Breda is van oordeel dat sprake is van verzekeringsplicht wegens het bestaan van een gezagsverhouding tussen de oudste zoon en zijn broer, zusters en zwager, omdat de verschillen met andere werknemers niet significant en zwaarwegend zijn, zodat de familieverhouding niet overheerst.
De Centrale Raad van Beroep deelt dit oordeel van de rechtbank niet en is van mening dat de familie-verhouding wel overheerst. Hij leidt dit allereerst af uit de formele verhoudingen, waarbij de oudste broer niet de meerderheid van de aandelen heeft en de broer en zusters dus reële zeggenschap in de onderneming hadden, al konden zij de oudste broer niet ontslaan. Zowel de broer en zusters als de zwager veroorloofden zich bepaalde vrijheden en oefenden zelfs bevoegdheden uit die aan de oudste broer toekwamen. Ook het feit dat de onenigheid in de familie noodzaakte tot overdracht van aandelen en het terugtreden uit de onderneming van de broer, de zusters en de zwager, teneinde het voortbestaan van de onderneming te waarborgen, wijst er volgens de Centrale Raad van Beroep op dat de familieverhouding overheerste en dat van gezagsuitoefening geen sprake kon zijn.
Na een serie van ontmoedigende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over de verzekeringsplicht van de directeur/minderheidsaandeelhouder (waarin de Raad steeds oordeelde dat deze verzekerd was) heeft de Raad nu ook al weer enkele malen een afwijkende uitspraak gedaan. Kort tevoren deed de Raad dat in een uitspraak van 19 april 2001, nr. 99/4407. Wat opvalt is dat de bovengenoemde serie van uitspraken zich kenmerkt door een bepaalde formulering, waarbij voor het beoordelen van het bestaan van een gezagsverhouding de formele verhoudingen binnen een vennootschap voorop staan, maar waarbij een uitzondering mogelijk wordt geacht als niet aannemelijk is dat gezagsuitoefening zal plaatsvinden. In de betreffende uitspraken oordeelt de Raad dan echter steeds dat die uitzondering niet aan de orde is. Deze formulering ontbreekt in de bovengenoemde uitspraak, wellicht omdat het wel om werknemers/aandeelhouders ging, maar niet om directeuren/aandeelhouders. In de uitspraak van 19 april 2001 ging het echter wel om een directeur/aandeelhouder. Toch was de formulering van de uitspraak ook toen anders. De Raad stelt in die uitspraak nog wel de formele verhoudingen binnen de vennootschap voorop, maar acht een uitzondering mogelijk als sprake is van (aan de hand van voldoende materiële indicaties te bewijzen) gezamenlijk ondernemerschap. Tot deze wijze van formuleren was de Raad in een eerdere serie van uitspraken al gekomen, maar deze leek de Raad in de latere serie nu juist te hebben verlaten.
De jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ten aanzien van de verzekeringsplicht van directeuren/minderheidsaandeelhouders is dan ook tamelijk warrig. Dat maakt het adviseren over die verzekeringsplicht er niet eenvoudiger op.
Meer artikelen op onze internetsite:
Zie www.kantoormrvanzijl.nl (Arbeidsrecht Aktueel) voor de volgende artikelen, welke reeds per E-mail aan u zijn verzonden:
Regeling arts/gemachtigde in strijd met artikel 6 EVRM Centrale Raad van Beroep 20 juli 2001, nr. 00/3816 WAO
Lisv stelt percentages WAO-premie 2002 vast Besluiten Lisv d.d. 27 juni 2001, Staatscourant 6 juli 2001