Bij een bergingsbedrijf is van 1 mei 2005 tot 1 februari 2007 een werknemer werkzaam geweest die als chauffeur van een bergingsvoertuig werkte. Onderdeel van de arbeidsovereenkomst was dat de chauffeur wachtdiensten van 15 uur per dienst werkte in de avond en nacht en op zaterdag en zondag. In geval van een oproep tot hulpverlening moest de chauffeur dan (op grond van een contract dat het bergingsbedrijf met Rijkswaterstaat had gesloten) binnen twintig minuten met chauffeur en bergingsvoertuig ter plaatse zijn om bergingswerkzaamheden uit te voeren. Om die reden verbleef de werknemer, die wat verder van zijn werk woonde dan andere werknemers, tijdens de wachtdiensten in de vestiging van de werkgever, waar hij aldus beschikbaar was om op oproep bergingswerkzaamheden te gaan verrichten. Partijen twisten over de vraag of de werknemer in de uren dat hij niet als gevolg van een oproep diende te werken nog werkzaamheden diende te verrichten, maar in elk geval bestond de mogelijkheid om tijdens de wachtdiensten te slapen.
Op grond van de CAO voor het Beroepsgoederen-vervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen betaalt de werkgever voor de uren dat de werknemer alleen maar beschikbaar dan wel aanwe-
zig diende te zijn een beschikbaarheidsvergoeding (en zelfs nog iets meer dan dat) terwijl de werkelijk gewerkte uren bij een oproep werden vergoed tegen het normale uurloon inclusief toeslagen conform de CAO. Tien maanden nadat de werknemer uit dienst is gegaan vordert hij betaling van het volle uurloon over alle uren van de wachtdienst, ook die waarin hij niet daadwerkelijk is opgeroepen. Hij beroept zich daarbij op Europese jurisprudentie. De werkgever verweert zich daartegen met de stelling dat de Arbeidstijdenrichtlijn, waarop de Europese jurisprudentie is gebaseerd, er op toe ziet dat de werknemer voldoende rust krijgt, en dat met die jurisprudentie niet in strijd is dat verschillende gewerkte uren verschillend werden beloond.
De kantonrechter oordeelt dat de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (1 december 2005, zaaknummer C-14/04 (Dellas) en
11 januari 2007, C-437/05 (Vorel)) met zich meebrengt dat wachtdiensten weliswaar volledig als arbeidstijd dienen te worden beschouwd maar dat de werknemer daarbij wel verschillend mag worden beloond naarmate de uren inactief of actief worden doorgebracht. Het daarop gerichte beloningsbeleid moet dan volgens het Hof wel zijn uitgewerkt aan de hand van heldere en objectieve maatstaven. Dat laatste onderzoekt de kantonrechter daarom.
De kantonrechter stelt bij dat onderzoek vast dat de beschikbaarheidsvergoeding door de CAO-partijen niet is opgenomen in de onderdelen die gaan over het loon, maar in de onderdelen die gaan over de vergoedingen. De kantonrechter leidt daaruit af dat de CAO-partijen niet beoogd hebben om de beschikbaarheidsvergoeding als arbeidsbeloning aan te merken, maar meer als een tegemoetkoming of genoegdoening voor een inconveniënt of een extra, zoals reiskosten, verblijfkosten, verblijf buiten standplaats, scholing, studiekosten en uitkering bij overlijden. De beschrijving in de CAO van de werkzaamheden waarop de beschikbaarheidsvergoeding betrekking heeft en onder welke omstandigheden en op welke plaats deze werkzaamheden verricht dienen te worden, is volgens de kantonrechter ook allerminst helder. Het maakt volgens de kantonrechter een groot verschil of met een wachtdienst bedoeld wordt dat iemand thuis telefonisch beschikbaar is voor (incidentele) oproepen voor werkzaamheden die mogelijk niet direct tot de kernactiviteiten van het bedrijf behoren (zoals inbraakmelding of storingsdienst) dan wel dat met een wachtdienst bedoeld wordt dat de werknemer beschikbaar is volgens een door de werkgever bepaalde tijd en rooster, voor de duur van de normale arbeidstijd of langer, in de avond en nacht en op zaterdag en/of zondag teneinde daarbij fysiek in de bedrijfsruimte aanwezig te zijn om direct en (zeer) frequent te voldoen aan oproepen tot het verrichten van reguliere arbeid die tot de kernactiviteit van het bedrijf behoort. Niet alleen de arbeid en de arbeidsplaats is anders, maar ook de invloed op de persoonlijke levenssfeer. In het eerste geval is die dermate gering dat aanspraak op het volledige loon niet in verhouding staat tot de mate van beschikbaarheid en in het tweede geval is elke lagere vergoeding dan het loon met toeslagen volgens de CAO naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar.
Omdat de CAO niet duidelijk maakt voor welk type wachtdienst de beschikbaarheidsvergoeding geldt en omdat die duidelijkheid ook niet volgt uit de arbeidsovereenkomst of de omstandigheden van het geval, ontbreekt een heldere en objectieve maatstaf voor differentiatie in de beloning. Om die reden moeten volgens de kantonrechter alle uren van de wachtdienst worden beloond conform het in de CAO bepaalde uurloon inclusief toeslagen.
In het Jaeger-arrest van 9 september 2003 (zaaknummer C-151/02) heeft Hof van Justitie bepaald dat de Arbeidstijdenrichtlijn van de Europese Unie zich verzet tegen een nationale regeling die een aanwezigheidsdienst als rusttijd aanmerkt voor de perioden waarin niet daadwerkelijk werkzaamheden worden verricht. De richtlijn ziet echter op de arbeidstijd en niet op de beloning van de tijdens de arbeidstijd verrichte werkzaamheden. Het vonnis van de kantonrechter toont aan dat de vertaalslag van de vraag “wat is arbeidstijd” naar de vraag “op welke beloning heeft de werknemer tijdens die arbeidstijd recht?” bepaald niet eenvoudig is.