Kantonrechtersformule bij staking onderneming

Kantonrechtersformule bij staking onderneming
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 1998 / 15
Vindplaats: Zie: kantonrechter 15 september 1997, JAR 1997/207
Uitspraak

Een vennootschap onder firma (die gelet op haar naam kennelijk een winkel in audio- en videoapparatuur drijft) wil wegens sterk dalende omzet en winst en wegens de grote concurrentie haar onderneming staken. Bij de vennootschap is een werknemer in dienst die 58 jaar oud en ruim 35 jaar in dienst is. De vennootschap verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Een daarbij aan de werknemer toe te kennen vergoeding zou volgens de zogenaamde “kantonrechtersformule” (de staking van de onderneming als ontslagreden kan de werknemer uiteraard niet worden verweten) neerkomen op ƒ 205.000 bruto. De vennootschap voert aan dat een dergelijke vergoeding desastreus zou uitwerken omdat al sinds 1992 verlies wordt geleden, de vennoten (vader en zoon) al jarenlang een inkomen beneden de minimumloongrens genieten en omdat voor de werknemer wel maar voor de vennoten geen pensioenregeling is getroffen. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met toekenning van een vergoeding van ƒ 150.000 bruto. Hij overweegt daarbij dat de werknemer vrijwel geheel zijn werkzame leven bij de werkgever werkzaam is geweest, zodat een vergoeding redelijk is. Daarbij is van belang dat de werknemer tot zijn 65e jaar een WW-uitkering zal ontvangen en ook dat de getroffen pensioenregeling niet riant is. Daartegenover ziet de kantonrechter ruimte voor een dergelijke vergoeding, gelet op de bezittingen en schulden van de vennootschap, bestaande uit een nog te verkopen pand, de voorraad en een lening aan de (groot)vader van de vennoten, terwijl met de verkoopopbrengst van een drietal panden de crediteuren zijn voldaan en de verbouwing aan het huis van één van de vennoten ad ƒ 20.000 is bekostigd.


Commentaar

Het is in de praktijk steeds maar weer de vraag of en in hoeverre de mate waarin de werkgever zich een bepaalde ontslagvergoeding kan veroorloven (het zogenaamde “habe nichts” of “habe wenig” verweer) van invloed zal zijn op de hoogte van die ontslagvergoeding. Enerzijds bepaalt de landelijke aanbeveling van de kring van kantonrechters, waarin de zogenaamde “kantonrechtersformule” is vastgelegd, daarover niets expliciet. Anderzijds kan de kantonrechter zijn ogen ook niet altijd sluiten voor de realiteit, met name niet wanneer een faillissement van de werkgever dreigt. In dit geval leek het met de financiële situatie van de werkgever nog wel mee te vallen, maar ook dan blijft het voor de werkgever natuurlijk zuur als van de liquidatieopbrengst van de onderneming (niet zelden de enige oudedagsvoorziening van de ondernemer) een zo groot deel moet worden benut voor het treffen van een afvloeiingsregeling voor een werknemer.