Het eenzijdig beëindigen van een arbeidsovereenkomst is in Nederland niet zonder meer mogelijk. Voor opzegging is een ontslagvergunning nodig van de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst is alleen mogelijk na tussenkomst van de Kantonrechter. Een uitzondering geldt voor ontslag op staande voet. Daarvoor is noodzakelijk dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan (van de werkgever of werknemer) redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het ontslag moet onverwijld zijn gegeven nadat de dringende redenen bekend zijn geworden en de dringende redenen moeten ook onverwijld worden medegedeeld. Als een arbeidsovereenkomst is opgezegd kan de Kantonrechter op verzoek van de werknemer de werkgever verplichten een vergoeding te betalen, indien het ontslag zonder vergoeding "kennelijk onredelijk" zou zijn. Het feit dat een ontslagvergunning is verleend doet daaraan niet af. Ook bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan de Kantonrechter een vergoeding toekennen, behalve als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens dringende redenen op grond waarvan ook ontslag op staande voet gerechtvaardigd zou zijn geweest. Tot voor kort ging men er van uit dat de werknemer bij een ontslag op staande voet geen aanspraak kon maken op een vergoeding. Deze zekerheid lijkt op losse schroeven te staan, nu de rechtbank te Rotterdam een werknemer die op staande voet was ontslagen toch een vergoeding heeft toegekend. Deze uitspraak staat niet op zich: een beperkt aantal andere gerechten is de rechtbank daarin de laatste tien jaren voorgegaan. Onder juristen bestaat daarom momenteel over deze vraag discussie. Daarbij pleit tegen de toekenning van een vergoeding dat toekenning van een vergoeding wettelijk verboden is indien de Kantonrechter een arbeidsovereenkomst ontbindt wegens dringende redenen. Duidelijkheid zal pas ontstaan als de vraag ter beslissing aan de Hoge Raad wordt voorgelegd.
De uitspraak van de rechtbank te Rotterdam past in een duidelijk waarneembare trend onder Kantonrechters: het verregaand beschermen van oudere werknemers. De gedachte die daarbij voorop staat is dat dergelijke werknemers op grond van hun leeftijd vrijwel kansloos zijn op de arbeidsmarkt en dat een ontslag hen daardoor (te) zeer zou treffen. In het geval van de rechtbank te Rotterdam betrof het een werknemer die ten tijde van het ontslag 55 jaar oud was, die reeds sinds 18 jaar in dienst van de werkgever was en bovendien door ziekte extra belemmerd werd bij het vinden van ander werk. Ondanks dat de rechtbank het ontslag op staande voet gerechtvaardigd achtte, werd aan de werknemer (wiens salaris exclusief emolumenten 16.074 bruto per maand bedroeg) een vergoeding toegekend van 225.000. Aan te nemen valt wel dat de vergoeding nog aanzienlijk hoger zou zijn uitgevallen, als geen sprake zou zijn geweest van ontslag op staande voet.