Een uitzendbureau leende vier uitzendkrachten uit aan een onderneming. Vanaf december 1994 hebben deze uitzendkrachten via een ander uitzendbureau voor dezelfde onderneming gewerkt. Het eerstgenoemde uitzendbureau claimt daarop van de onderneming een schadeloosstelling die zij in haar algemene voorwaarden heeft bedongen. De onderneming beroept zich er op dat dit beding nietig is omdat het in strijd is met artikel 93 van de Arbeidsvoorzieningswet, dat uitzendbureaus verbiedt uitzendkrachten te belemmeren arbeidsverhoudingen met derden aan te gaan. De rechtbank honoreert dit verweer. Het beding werpt een financiële barrière voor de inlener op om met de uitzendkracht een arbeidsverhouding aan te gaan, welke barrière niet aanwezig zou zijn bij het inlenen van een willekeurige andere arbeidskracht. Het beding is daardoor nietig.
De bepaling dat de inlener van een uitzendkracht onder bepaalde voorwaarden een schadeloosstelling moet betalen aan het uitzendbureau komt voor in de algemene voorwaarden van alle uitzendbureaus. Dat de voorwaarde in strijd was met de wettelijke bepaling die uitzendbureaus verbiedt de uitzendkracht te belemmeren bij het aangaan van een arbeidsverhouding met derden, was reeds eerder bepaald in een vonnis van de kantonrechter Maastricht van 12 juli 1989, NJ 1990, 389. Desondanks zijn uitzendbureaus doorgegaan met het bedingen en innen van dergelijke schadeloosstellingen. Zodra de nieuwe wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs in werking treedt, vervalt het betreffende wettelijke verbod. Tot die tijd kunnen inleners van uitzendkrachten zich nog tegen betaling van de schadeloosstelling verzetten.