Immateriële schadevergoeding wegens onterechte beschuldiging van seksuele intimidatie

Immateriële schadevergoeding wegens onterechte beschuldiging van seksuele intimidatie
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 1998 / 23
Vindplaats: Zie: kantonrechter Alkmaar 19 augustus 1998, JAR 1998/191
Uitspraak

Een docent bij een opleiding voor verpleegkundigen wordt door één van zijn klassen beschuldigd van seksuele intimidatie. Tijdens zijn ziekte wordt hij geschorst, welke schorsing na zijn protest wordt opgeheven. Een schriftelijke klacht over de docent wordt door de klachtbehandelingscommissie van de werkgever in behandeling genomen. Naar aanleiding van het eindrapport van de commissie laat de werkgever weten dat niet geconcludeerd kan worden dat sprake is geweest van seksuele intimidatie. Van mening dat de werkgever onzorgvuldig gehandeld heeft, vordert de docent immateriële schadevergoeding.
De kantonrechter acht de schorsing onrechtmatig, nu die is gebeurd op grond van zeer vage klachten en de docent daarover niet vooraf is gehoord. Door de interne mededeling die van de schorsing gedaan is, is de reputatie van de docent geschaad. Ook rekent de kantonrechter een aantal gebreken in de procedure bij de klachtbehandelingscommissie (te vage klacht in behandeling genomen, termijnen overschreden, docent te traag ingelicht, verslagen niet volledig verstrekt, de hele klas ineens gehoord in plaats de tien klagers afzonderlijk, zonder motivering achteraf klachten toegevoegd) aan de werkgever toe, die de commissie immers heeft ingesteld en er op toe moet zien dat die voor haar taak is toegerust. Vanwege de door de docent geleden psychische schade en vanwege de aantasting van diens goede naam wordt een schadevergoeding toegekend van ƒ 25.000.


Commentaar

De werkgever die met klachten over seksuele intimidatie wordt geconfronteerd, zit in een moeilijk parket. Aan de ene kant moet hij de klachten serieus onderzoeken, wil hij niet geconfronteerd worden met schadevergoedingseisen (al dan niet bij wijze van ontslagvergoeding) van het slachtoffer. De bovenstaande uitspraak toont aan dat de werkgever echter ook naar de mogelijke dader toe maximale zorgvuldigheid in acht moet nemen en dat onzorgvuldigheid kan worden afgestraft met de toewijzing van een eis tot immateriële schadevergoeding.