Persoonlijke band met directeur is niet hecht genoeg: schadeloosstelling bij einde dienstverband belast als loon

Persoonlijke band met directeur is niet hecht genoeg: schadeloosstelling bij einde dienstverband belast als loon
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 1999 / 34
Vindplaats: Zie: Hoge Raad 20 januari 1999, nr. 34 188, VN 1999/39/7
Uitspraak

De heer B was tot 14 maart 1985 in dienstbetrekking werkzaam bij B B.V.. Daar leerde hij de heer C kennen. C was eind 1984 vertrokken bij B B.V. en gaan werken bij een internationaal concern. Begin 1985 belde hij B op met de vraag of deze eveneens bij dit concern wilde komen werken. C had toen 20% van de aandelen van de Nederlandse werkmaatschappij, G B.V. Eind 1986 werd C directeur van de Nederlandse werkmaatschappij. B besloot op het aanbod van C in te gaan en was vanaf maart 1985 tot 1 oktober 1991 werkzaam bij G B.V. Hij bouwde een succesvolle carrière op. Hij verdiende goed en had een grote mate van commerciële en financiële zelfstandigheid. B kon het goed vinden met zijn directe baas ( C ) en besprak met hem ook privé-zaken. Van persoonlijke contacten tijdens weekends of vakantie was echter geen sprake. In 1991 veranderen de zaken en uiteindelijk verkoopt C zijn aandelenbelang in de onderneming. In 1992 wordt blijkbaar de dienstbetrekking van B beëindigd, want hij ontvangt dan een schadeloosstelling van ƒ 100.000. Ter zake heeft C aan de belastingdienst meegedeeld dat deze be-taling “verband hield met de goede prestaties van B en het mogelijk hebben gemaakt van goede verdiensten voor C en de B.V.”. B is van mening dat deze schadeloosstelling niet kan worden aangemerkt als loon omdat deze betaling in overwegende mate haar oorzaak vindt in de per-soonlijke sympathie van de betaler jegens hemzelf. De belastingdienst heeft echter een andere mening en beschouwt de schadeloosstelling als loon en de zaak komt voor de rechter.Het gerechtshof stelt de inspecteur in het gelijk. Vast staat dat het bedrijf van G B.V. door toedoen van B heeft kunnen floreren. Daarnaast wordt waarde gehecht aan de verklaring van C aan de belastingdienst dat de schadeloosstelling “verband hield met de goede prestaties van B en het mogelijk hebben gemaakt van goede verdiensten voor C en de B.V.”. Op grond hiervan acht het Hof voldoende aannemelijk dat de betaling haar oorzaak vindt in de dienstbetrekking. De stelling van B dat de schadeloosstelling in overwegende mate voortvloeit uit de privé-relatie tussen B en C wordt door het Hof afgewezen. Het tijdens werkonderbrekingen of na het werk bespreken van persoonlijke zaken getuigt niet van bijzondere sympathie van C voor B. Daarnaast was C pas bereid ƒ 100.000 te betalen nadat hij zijn 20% aandelenbelang had verzilverd. Bij echte persoonlijke en vriendschappelijke dienstverlening ligt dit niet voor de hand.
Het cassatieberoep van B mag niet baten. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het Hof en de schadeloosstelling is dus door de fiscus terecht aangemerkt als loon.


Commentaar

Op grond van de huidige jurisprudentie moet worden geconcludeerd dat een bij het einde van een dienstbetrekking door de ex-werkgever te betalen schadevergoeding nagenoeg steeds wordt aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Dit omdat de rechter ter zake van deze betaling meestal wel een of ander verband ziet met de (beëindigde) dienstbetrekking. Voor het onbelast kunnen laten van (een deel van de) vergoeding is het zaak dat aannemelijk kan worden gemaakt dat die betaling niet plaatsvindt op grond van de dienstbetrekking, maar een andere oorzaak heeft. In de meeste gevallen poogt de belastingplichtige dit te doen door te stellen dat het gaat om een betaling van een immateriële schadevergoeding (in verband met aantasting van goede naam en eer). In het hier beschreven geval werd een andere weg gekozen: die van de veronderstelde persoonlijke band tussen de directeur en de ontslagen werknemer. Helaas slaagde B niet in zijn poging. Gelukkig voor de praktijk heeft het Hof in haar uitspraak ook duidelijk aangegeven waarom.