De heer Van T. is lid van volleybalvereniging S. Voor deze vereniging komt hij uit in de eredivisie. Hij traint 15 uur per week en krijgt van de vereniging een onkostenvergoeding van 2.000 per jaar (die door de fiscus voor 1.000 als loon wordt aangemerkt) en een bijdrage in zijn woonlasten van 4.400 per jaar. Van T. heeft zich schriftelijk verplicht om onder die voorwaarden gedurende de seizoenen 1997/1998 en 1998/1999 voor de volleybalvereniging uit te komen. Op 25 februari 1998 zegt hij echter zijn lidmaatschap op, omdat hij voor 20.000 per seizoen uit kan komen voor een andere volleybalvereniging, die bovendien hoger in de competitie meedraait en op Europees niveau actief is. Een kort geding vordering van volleybalvereniging S. om Van T. te verplichten zijn contract met de volleybalvereniging na te komen, wordt afgewezen. Van T. (die anders dan de volleybalvereniging van mening is dat sprake is van een arbeidsovereenkomst) vraagt aan de kantonrechter ontbinding van die arbeidsovereenkomst, omdat hij zich sportief en financieel kan verbeteren. Dat verzoek wordt toegewezen. De kantonrechter is van mening dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. De daartoe noodzakelijke gezagsverhouding wordt onder meer afgeleid uit het feit dat Van T. de overeenkomst niet zo maar kan opzeggen, dat de volleybalverenigingen eisen kon stellen aan het volgen van de trainingen en het opnemen van vakantie en dat de volleybalvereniging een instructiebevoegdheid had. Ook het feit dat bij ziekte de vergoeding werd doorbetaald, speelde een rol. De financiële en sportieve verbetering die Van T. kan behalen, vormt vervolgens de reden voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De beschikking toont nog maar eens aan dat een arbeidsovereenkomst sneller aanwezig is, dan vaak verondersteld wordt. Het muisje krijgt voor de volleybalvereniging bovendien nog een staartje. Van T. heeft aangekondigd betaling van het wettelijk minimumloon te gaan vorderen.