Nieuwe regeling vakantie en ouderschapsverlof

Nieuwe regeling vakantie en ouderschapsverlof
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2001 / 45
Vindplaats: Zie: Staatsblad 2000, nrs. 545 en 546
Uitspraak

Per 1 februari 2001 treedt een wetswijziging in werking waardoor het recht op vakantie en ouderschapsverlof wordt gewijzigd. De regelgeving wijzigt op de volgende onderdelen:
Het recht op opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte (gedurende zes maanden) vervalt niet langer indien de werknemer de arbeidsovereenkomst zelf opzegt voordat hij de arbeid weer heeft hervat.
Afwijkingen van de wettelijke bepalingen over het recht op opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte zijn mogelijk, voor zover de vakantiedagen het wettelijke minimum aantal (vier weken) per jaar te boven gaan. Met instemming van de werknemer kunnen in een bepaald geval bijvoorbeeld niet gewerkte dagen of uren worden aangemerkt als vakantie, tenzij de niet gewerkte dagen of uren verband houden met zwangerschap of bevalling. Bij schriftelijke overeenkomst kan bovendien op voorhand worden bepaald dat ziektedagen (niet verband houdend met zwangerschap of bevalling) als vakantiedagen worden aangemerkt.
De werknemer mag de wettelijke minimumvakantie (vier weken) in elk geval opnemen gedurende het jaar waarin het recht op die vakantiedagen is opgebouwd. De werkgever blijft de vakantie vaststellen, maar tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten, moet hij dat doen conform de wensen van de werknemer. Bij schriftelijke arbeidsovereenkomst of CAO kan van deze regeling worden afgeweken. Als de werknemer zijn wensen schriftelijk kenbaar maakt, moet de werkgever deze gewichtige redenen binnen twee weken aan de werknemer kenbaar maken, anders wordt de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer. Bij schriftelijke arbeidsovereenkomst kan ten nadele van de werknemer van de termijn van twee weken worden afgeweken, voor zover de vakantieaanspraak het wettelijke minimum van vier weken te boven gaat.
Ook indien er gewichtige redenen zijn, heeft de werknemer recht op een aaneengesloten vakantie van één maal twee weken of twee maal één week, als zijn vakantieaanspraken daartoe tenminste toereikend zijn. Niet langer hoeft deze aaneengesloten vakantie in de periode tussen 30 april en 1 oktober te liggen.
De vakantie moet zo tijdig worden vastgesteld dat de werknemer voorbereidingen kan treffen voor de besteding van zijn vakantie.
Het blijft mogelijk na overleg met de werknemer een eenmaal vastgestelde vakantie te wijzigen, als daarvoor gewichtige redenen zijn. De werkgever blijft verplicht tot vergoeding van de daardoor door de werknemer te lijden schade.Het niet aaneengesloten deel van de vakantie kan in dagen of uren worden genoten.
Van het wettelijke verbod vakantiedagen af te kopen, anders dan bij het einde van de arbeidsovereenkomst, kan bij schriftelijke arbeidsovereenkomst worden afgeweken, voor zover de vakantie-aanspraak het wettelijke minimum van vier weken te boven gaat.
Van de regel dat een werknemer tegenover een nieuwe werkgever aanspraak heeft op onbetaald verlof voor het aantal dagen dat zijn vorige werkgever bij het einde van de arbeidsovereenkomst heeft uitbetaald, kan bij schriftelijke overeenkomst worden afgeweken, voor zover de aanspraak op onbetaald verlof het wettelijke minimum van vier weken te boven gaat.
Vakantiedagen verjaren voortaan pas na vijf jaren in plaats van na twee jaren. Het blijft zo dat de verjaring pas intreedt aan het einde van het kalenderjaar. Eind 2001 verjaren zo bijvoorbeeld de vakantiedagen die in het hele jaar 1996 zijn opgebouwd.
Ouders van een meerling en mensen die tegelijkertijd meerdere kinderen adopteren krijgen ten aanzien van elk van die kinderen recht op ouderschapsverlof (gedurende dertien maal het aantal arbeidsuren per week).Van CAO-bepalingen die op 1 februari 2001 bestaan en die recht geven op een hogere vakantie dan het wettelijke minimumaantal (vier weken) kan gedurende de eerste drie jaren slechts bij CAO -en niet bij schriftelijke arbeidsovereenkomst- worden afgeweken.


Commentaar

De bedoeling van de wetswijziging ten aanzien van de vakantie is om de werknemer enerzijds voldoende tijd voor ‘recuperatie’ te garanderen (de wettelijke minimumvakantie van vier weken), maar anderzijds mogelijkheden te bieden om met behulp van de bovenwettelijke vakantiedagen afspraken te maken ten aanzien van educatief verlof, vervroegde pensionering, het vervullen van zorgtaken e.d.