Werkgever op grond van redelijkheid en billijkheid aansprakelijk voor schade door ‘eenzijdig’ verkeersongeval werknemer

Werkgever op grond van redelijkheid en billijkheid aansprakelijk voor schade door ‘eenzijdig’ verkeersongeval werknemer
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2001 / 46
Vindplaats: Zie: HR 12 januari 2001, RvdW 2001, 31
Uitspraak

Een werknemer van een montagebedrijf is samen met een collega door zijn werkgever uitgeleend aan een ander bedrijf. Samen met twee werknemers van dit andere bedrijf verrichten zij door dat andere bedrijf aangenomen montagewerkzaamheden aan de Amsterdam Arena. De vier werknemers reizen gezamenlijk van en naar de werkplek in een door het andere bedrijf geleasd busje, dat zij bij toerbeurt besturen. Op 23 augustus 1995 wordt het busje bestuurd door de betreffende werknemer, als het op de terugreis betrokken raakt bij een zogenaamd ‘eenzijdig’ ongeval. Voor zover komt vast te staan heeft de werknemer de macht over het stuur verloren nadat een voorwerp tegen de voorruit van het busje dreigde te komen dan wel nadat het tegen de voorruit gekomen is en nadat de werknemer geprobeerd heeft dit voorwerp te ontwijken dan wel nadat hij niet adequaat heeft gereageerd uit schrik van de klap die het voorwerp heeft gemaakt. In elk geval is het busje in een slip geraakt en diverse malen over de kop gegaan. De vier inzittenden zijn daarbij gewond geraakt.De werknemer die het busje bestuurde is de enige die zijn schade niet kan verhalen onder de voorwaarden van de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering die voor het busje was afgesloten. Hij stelt aan het ongeval blijvend ernstig rugletsel te hebben overgehouden en spreekt zijn werkgever aan tot schadevergoeding. De werknemer heeft dan al doorbetaling van loon tijdens ziekte, vergoeding van zijn ziektekosten en uitkeringen van de voor het busje afgesloten ongevallenverzekering en een door het andere montagebedrijf afgesloten collectieve ongevallenverzekering ontvangen. Hij stelt allereerst dat de werkgever tekort geschoten is in de zorgplicht die op de werkgever rust en subsidiair dat de werkgever op grond van de redelijkheid en billijkheid tot schadevergoeding gehouden is in verband met de aard van de arbeidsovereenkomst en het lopen van verkeersrisico in het kader van zijn werkzaamheden.
De kantonrechter neemt aansprakelijkheid van de werkgever aan op grond van het tekortschieten van de werkgever in de op hem rustende zorgplicht en motiveert dat door er op te wijzen dat er sprake zou zijn van een vermoeiende, zware werkdag onder overschrijding (door de reistijd) van de maximaal toegestane werktijd, dat de andere werknemers hun schade wel volledig vergoed hadden gekregen en dat de zorgplicht geschonden was door geen verzekering te sluiten die schade (ongeacht eigen schuld) tijdens de reistijd dekt. In hoger beroep bekrachtigt de rechtbank dit vonnis, zij het gebaseerd op de subsidiaire grondslag. De Hoge Raad laat in cassatie het oordeel van de rechtbank in stand.


Commentaar

Op grond van (thans) artikel 7:658 B.W. heeft de werkgever een verplichting om te zorgen dat de werkplek, werktuigen en gereedschappen zodanig ingericht en onderhouden zijn en dat voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen zijn getroffen en aanwijzingen zijn verstrekt, als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Deze aansprakelijkheid is zwaar: als de werkgever niet aantoont dat hij zijn verplichtingen op dit punt is nagekomen, is hij aansprakelijk, tenzij de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De Hoge Raad had al eerder geoordeeld dat de werkgever daarnaast aansprakelijk is voor schade die tijdens een dienstreis ontstaat aan de privé-auto van de werknemer, indien geen sprake was van schade of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De rechtbank heeft in het onderhavige geval uitdrukkelijk aan deze uitspraak gerefereerd en de Hoge Raad acht dat niet onjuist. De aansprakelijkheid van de werkgever voor schade die de werknemer tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, is daarmee al met al erg zwaar. Het geval dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer zal zich niet snel voordoen. De aansprakelijkheid wegens het niet voldoen aan de zorgplicht van de werkgever voor veilige arbeidsomstandigheden gaat erg ver, en zelfs daarbuiten kan de werkgever dus nog op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid aansprakelijk zijn. De aansprakelijkheid geldt niet alleen voor schade aan de persoon van de werknemer zelf (letselschade), maar ook voor vermogensschade (beschadiging tijdens de werkzaamheden van bijvoorbeeld kleding of de eigen auto van de werknemer).
De vraag is zelfs of niet ook boeten die worden opgelegd wegens tijdens dienstreizen begane lichte verkeersovertredingen, op de werkgever kunnen worden verhaald. Het is immers zeer de vraag of deze kunnen worden verweten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Bij een grove overschrijding van de maximumsnelheid zal doorgaans wel van opzet of bewuste roekeloosheid kunnen worden gesproken. Maar bij een geringe overschrijding van de maximumsnelheid zou de redenering van de Hoge Raad wel eens kunnen opgaan, volgens welke het een ervaringsfeit is dat de dagelijkse omgang met auto’s de gebruiker daarvan licht ertoe zal brengen niet steeds alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van schade geraden is. Op grond van deze redenering laat de Hoge Raad schade voor rekening van de werkgever en is deze alleen voor rekening van de werknemer in geval van opzet of bewuste roekeloosheid.
De beste oplossing voor het probleem van de vergaande aansprakelijkheid moet de werkgever niet bij zijn advocaat, maar bij zijn assurantietussenpersoon zoeken. Een goede aansprakelijkheidsdekking, bij voorkeur aangevuld met een ongevallenverzekering kan veel ellende voorkomen. Het is daarentegen zeer twijfelachtig of bepalingen in arbeidsovereenkomsten soelaas kunnen bieden en als dit al het geval is, dan slechts in beperkte mate.