Een werknemer is sinds 5 september 1994 in dienst bij een warenhuis als eerste verkoper. Op 15 juli 2002 wordt hij op staande voet ontslagen wegens het plegen van frauduleuze handelingen bij het bedienen van een kasregister. Uit een video-opname blijkt dat de verkoper op 26 juni 2002 vijf bankbiljetten van Euro 50,- uit de kassa pakt. Uit het elektronisch journaal rapport van de betreffende kassa blijkt dat er drie biljetten van Euro 50,- zijn verantwoord. Bij het opmaken van de kassa was er een kasverschil van ongeveer Euro 100,-.Voor het geval het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig mocht blijken te zijn, verzoekt het warenhuis de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden. Het warenhuis stelt daartoe de verkoper niet meer te kunnen vertrouwen.De verkoper verweert zich door te betwisten frauduleus gehandeld te hebben. Op de video-opname is niet te zien dat hij zich de twee biljetten van Euro 50,- toe-eigent. Kastekorten zijn er dagelijks en de werknemer heeft bijna acht jaar naar volle tevredenheid gefunctioneerd.De kantonrechter beslist in het voordeel van het warenhuis. Hij overweegt dat de verkoper niet betwist heeft dat hij vijf biljetten uit de kassa gehaald heeft, dat er slechts drie zijn verantwoord, dat er een kastekort was dat daarmee te rijmen was en dat de verkoper daarvoor geen enkele verklaring heeft gegeven. Dat het warenhuis de verkoper niet meer kan vertrouwen, levert volgens de kantonrechter een dringende reden op voor ontslag op staande voet. De arbeidsovereenkomst wordt dan ook ontbonden zonder toekenning van een vergoeding aan de verkoper.
Het bewijs van de fraude werd in dit geval met behulp van een videocamera bewezen geacht (hoewel het hier nog niet om de bodemzaak ging waarin de fraude daadwerkelijk moet worden bewezen). Uit de uitspraak blijkt niet dat de werknemer tegen de opname bezwaar had gemaakt. De kantonrechter acht in de voorwaardelijke ontbindingsprocedure een dringende reden aanwezig op dezelfde gronden als die waarop in de bodemprocedure de dringende reden nog moet worden bewezen. Vaak weigeren kantonrechters om hetzelfde feit aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten grondslag te leggen als waarop een eerder ontslag op staande voet is gebaseerd. De redenering is dan dat de ontbinding niet nodig is als de dringende reden in de bodemprocedure komt vast te staan en dat de ontbinding juist niet moet worden uitgesproken als de dringende reden in de bodemprocedure uiteindelijk niet zou komen vast te staan. Om de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te doen ontbinden is dan een ander feit of een andere kwalificatie van hetzelfde feit (geen dringende reden, maar een verandering van omstandigheden die toch tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet leiden) nodig.Het warenhuis mag dus niet mopperen: op deze twee punten had de procedure dus ook heel anders kunnen aflopen.