Relatiebeding geen concurrentiebeding?

Relatiebeding geen concurrentiebeding?
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2003 / 80
Vindplaats: Kantonrechter Utrecht 24 juni 2003, KG 2003/199
Uitspraak

Een werknemer is op 1 mei 2001 als senior consultant in dienst getreden van een bedrijf dat consultants op het gebied van de informatietechnologie plaatst bij cliënten (met name waterschappen). Op 1 april 2003 is die arbeidsovereenkomst weer geëindigd als gevolg van opzegging door de werknemer. De werknemer treedt vervolgens toe tot een nieuw op te richten consultancy-bureau dat zich met name richt op waterschappen. In de secundaire arbeidsvoorwaarden van de werkgever (waarnaar in de arbeidsovereenkomst is verwezen) is de werknemer verboden om zich binnen een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst direct of indirect te verbinden jegens een opdrachtgever van de werkgever. Partijen twisten over de rechtsgeldigheid van dit beding.
De kantonrechter oordeelt dat het relatiebeding geen concurrentiebeding is. De definitie in de wet ("het beperken van de werknemer in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn") begrijpt de kantonrechter als "het verrichten van werkzaamheden van een bepaalde aard" of "het in dienst treden bij werkgevers van een bepaalde soort". Het "werken voor bepaalde relaties" zou daar volgens de kantonrechter niet onder vallen. Ook als het relatiebeding wel een concurrentiebeding zou zijn, brengt het feit dat het beding is opgenomen in de secundaire arbeidsvoorwaarden volgens de kantonrechter nog niet met zich mee, dat niet is voldaan aan de wettelijke eis dat een concurrentiebeding schriftelijk moet zijn overeengekomen, nu naar de secundaire arbeidsvoorwaarden in de arbeidsovereenkomst is verwezen. Bovendien is over het relatiebeding tussen partijen onderhandeld. De kantonrechter oordeelt dat aan de werkgever een beroep op het relatiebeding toekomt. Vervolgens houdt hij het vonnis aan, omdat hij nadere informatie van partijen behoeft, maar een loonvordering van de werknemer die verband houdt met een wegens overtreding van het concurrentiebeding verrekende boete, wordt wel al vast toegewezen.


Commentaar

Bij het bovenstaande vonnis plaatsen wij grote vraagtekens. Het oordeel dat een relatiebeding geen concurrentiebeding in de zin van de wet is, lijkt ons niet juist. In elk geval is dit oordeel niet in overeenstemming met de jurisprudentie van de meeste andere lagere rechters. Het zou ook vreemd zijn als de werkgever de werknemer wel zou mogen beperken in de mogelijkheden om bepaalde werkzaamheden in het algemeen te verrichten, maar dat een minder vergaande beperking (te weten: uitsluitend het niet verrichten van deze werkzaamheden voor bepaalde relaties) niet als een concurrentiebeding te zien zou zijn. De kantonrechter verbindt daaraan overigens niet het oordeel dat het relatiebeding niet geldig zou zijn, maar uitsluitend dat daarvoor niet de wettelijke eisen van een concurrentiebeding gelden (onder andere de eis dat dit schriftelijk moet zijn overeengekomen).
Ook het oordeel dat een concurrentiebeding in secundaire arbeidsvoorwaarden rechtsgeldig is vanwege de verwijzing daarnaar in de arbeidsovereenkomst, is niet in overeenstemming met de jurisprudentie van andere lagere rechters. Aan het "schriftelijkheidsvereiste" worden in de jurisprudentie hoge eisen gesteld, omdat dit vereiste beoogt een waarborg voor de werknemer te vormen tegen het onvoldoende doordacht overeenkomen van een concurrentiebeding. Deze waarborg brengt volgens de jurisprudentie van de meeste lagere rechters met zich mee, dat het concurrentiebeding zo uitdrukkelijk mogelijk moet zijn overeengekomen, en dat het dus niet mag zijn "verstopt" in secundaire arbeidsvoorwaarden.
Als het bovenstaande vonnis iets aantoont, is het volgens ons dan ook, dat de uitkomst van een juridische procedure zelden of nooit met 100% zekerheid kan worden voorspeld.