Een assistent-arts op een chirurgie-afdeling van een Duits ziekenhuis werkt drie kwart van de normale wekelijkse werktijd, en moet daarnaast (als regel) zes maal per maand een beschikbaarheidsdienst vervullen. Een dergelijke dienst volgt op de normale werktijd en duurt 16 uur op werkdagen, 25 uur op zaterdag en bijna 23 uur op zondag. Tijdens een beschikbaarheidsdienst moet de werknemer in het ziekenhuis aanwezig zijn om, indien nodig, werkzaamheden te verrichten. De werknemer heeft dan een kamer met bed ter beschikking, waar hij mag slapen indien en voor zover aan zijn werkzaamheden geen behoefte bestaat. Gemiddeld wordt tijdens een beschikbaarheidsdienst voor ongeveer de helft van de tijd gewerkt. Compensatie voor deze beschikbaarheidsdienst vindt gedeeltelijk plaats in de vorm van extra vrije tijd en gedeeltelijk in de vorm van extra salaris.
Tussen de arts en de stad Kiel (waar de arts in dienst is) bestaat een geschil over de vraag of de beschikbaarheidsdienst moet worden aangemerkt als arbeidstijd in de zin van Richtlijn nummer 93/104/EG van de Europese Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd. In verband met de uitleg van deze Richtlijn stelt de Duitse rechter zogenaamde ?prejudiciële? vragen aan het Hof van Justitie EG.
Dit Hof verwijst naar een eerder arrest waarin het arbeidstijd heeft
gedefinieerd als tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, terwijl het Hof in dat arrest bepaald heeft dat de begrippen arbeidstijd en rusttijd elkaar uitsluiten. Het Hof kwalificeert de beschikbaarheidsdiensten als arbeidstijd, ook al kan de werknemer een deel van deze diensten slapen, omdat de werknemer gescheiden moet blijven van zijn gezin en sociale leven en minder vrijheid heeft om de tijd te besteden waarin geen werkzaamheden van hem worden verlangd. Compensatie van alleen die tijd waarin de werknemer daadwerkelijk heeft gewerkt, is daarom in strijd met de Richtlijn. Wel mogen lidstaten van de Europese Unie in specifieke gevallen andere rusttijden aanbieden dan in de Richtlijn zijn gespecificeerd, maar die rusttijden moeten dan wel gelijkwaardig zijn, onmiddellijk volgen op de arbeidstijd die gecompenseerd moet worden en de maximale wekelijkse arbeidsduur van 48 uur
(inclusief overuren) niet overschrijden.
Het arrest van het Europese Hof is ook in Nederlandse situaties van belang. Ook in Nederland zal een slaapdienst of enige andere vorm van wachttijd dan ook als arbeidstijd moeten worden beschouwd (en beloond).