Wijzigingen in Werkloosheidswet per 1 januari 2004

Wijzigingen in Werkloosheidswet per 1 januari 2004
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2003 / 82
Vindplaats: Wetsontwerp 28862 (Wet werkgeversbijdrage werkloosheidslasten oudere
werknemers), wetsontwerp 29268 (Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering)
Uitspraak

Als het aan de regering ligt, treden per 1 januari 2004 een aantal
wijzigingen in de Werkloosheidswet in werking.
Een aantal wijzigingen betreft het recht van de werknemer op een WW-uitkering. Dit is ook voor werkgevers van belang, omdat het recht op en de hoogte van de WW-uitkering in de praktijk bepalend zijn voor de mogelijkheid om met de werknemer een afspraak te maken over de hoogte van de ontslagvergoeding, die de werkgever moet betalen om het verweer van de werknemer tegen een ontslagaanvraag af te kopen. De maatregelen hebben met name ten doel om te voorkomen dat oudere werknemers de WW-uitkering oneigenlijk gebruiken als mogelijkheid voor vervroegde pensionering. Indirect zullen de maatregelen het werkgevers moeilijker maken oudere werknemers te ontslaan.
Om te voorkomen dat oudere werknemers tot hun 65e jaar in de WAO blijven, voert de regering de sollicitatieplicht voor werknemers van 57,5 jaar en ouder (gedeeltelijk) weer in. De maatregel geldt alleen voor groepen werkloze werknemers met een relatief recent arbeidsverleden.
Werkgevers moeten een bijdrage gaan betalen in de WW-uitkering van
werknemers die na het bereiken van de 57,5 jarige leeftijd in de WW komen. De bijdrage beloopt 30% van de bruto WW-uitkering inclusief
werkgeverslasten, maar voor werkgevers met een premieplichtige loonsom
tussen 10 en 25 maal de gemiddelde loonsom per werknemer (voor 2004 bepaald op 250.000 - 625.000 berekend over het jaar 2002) slechts 15%. Werkgevers met een loonsom beneden de grens van 10 maal de gemiddelde loonsom per werknemer behoeven geen bijdrage te betalen, evenmin als startende werkgevers. De bijdrage is gemaximeerd op 3% van de premieplichtige loonsom per werknemer. De bijdrageverplichting gaat gelden voor alle ontslagen vanaf 1 mei 2003.
Om het in dienst nemen van oudere werknemers niet te ontmoedigen, behoeft de werkgever geen bijdrage in de WW-uitkering te betalen, indien de werknemer na het bereiken van de 50-jarige leeftijd in dienst is gekomen, maar dan moet deze werknemer het laatste jaar voorafgaand aan de indiensttreding niet al in dienst zijn geweest, én de werknemer moet hetzij zes maanden in dienst zijn gebleven, hetzij voorafgaand aan de indiensttreding als werkzoekende bij het CWI ingeschreven zijn geweest.
Tenslotte vervalt de vervolguitkering in de WW voor werknemers die na 11 augustus 2003 ontslagen worden. De vervolguitkering was een tweejarige uitkering op bijstandsniveau, maar zonder bijstandsvoorwaarden (dat wil zeggen dat niet wordt gekeken naar het inkomen van de partner en naar de hoogte van het vermogen), die volgde op de loongerelateerde uitkering van 70% van het laatst genoten loon. Oudere werknemers kregen 3,5 jaar de vervolguitkering, waardoor zij tot hun 65e jaar konden rekenen op een WW-uitkering, als zij werkloos werden na het bereiken van de 57,5-jarige leeftijd. Na afschaffing van de vervolguitkering in de WW kunnen deze oudere werknemers een IOAW-uitkering krijgen. Net als de vervolguitkering is dit een uitkering op bijstandsniveau, zonder vermogenstoets. Anders dan de vervolguitkering is er echter wel een partnertoets. Door het vervallen van de vervolguitkering dreigen oudere werknemers ook het recht op doorbetaling van de pensioenbijdrage van werkgevers op grond van de Bijdrageregeling FVP te verliezen. Deze bijdrage is namelijk gekoppeld aan de duur van de WW-uitkering.


Commentaar

De regeringspartijen in de Tweede Kamer verzetten zich tegen de
werkgeversbijdrage in de WW-uitkering van oudere werknemers, omdat zij bang zijn dat werkgevers nu een groep werknemers juist beneden de leeftijd van 57,5 jaar voor ontslag zullen gaan voordragen. Deze partijen bepleiten een vorm van subsidiëring van werkgevers die oudere werknemers in dienst houden, gefinancierd uit een algemene stijging van de werkgeverspremies. Bij het schrijven van dit artikel was derhalve nog niet geheel zeker of het betreffende wetsontwerp zal worden ingevoerd. In een volgend nummer van Arbeidsrecht Actueel zullen wij u over het al dan niet doorgaan van de wetswijziging nog nader informeren.
Indien de werkgeversbijdrage in de WW-uitkering van oudere werknemers wel wordt ingevoerd is het volgende van belang. Maximaal wordt de werkgever hiermee geconfronteerd met een bijdrage van 30% over een uitkeringsduur van 60 maanden, hetgeen resulteert in een bijdrage ter grootte van de kosten van achttien maandsalarissen. De werkgever heeft echter de mogelijkheid om van de bijdrage af te komen door de werknemer gedurende tenminste zes maanden bij een andere werkgever te laten werken. Ontslaat deze werkgever de werknemer daarna, dan behoeft deze geen bijdrage in de WW-uitkering van de oudere werknemer te betalen omdat de werknemer na het bereiken van de 50-jarige leeftijd in dienst is gekomen, het jaar voorafgaand aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever niet in dienst van die nieuwe
werkgever is geweest, en gedurende zes maanden in dienst is geweest. De oude werkgever betaalt geen bijdrage in de WW-uitkering meer nadat de werknemer zes maanden elders heeft gewerkt, omdat dan niet de oude WW-uitkering herleeft, maar het een nieuw recht is dat tot uitkering komt. Daarnaar in de Tweede Kamer gevraagd achtte de Minister het feit dat de nieuwe werkgever zes maanden loon betaalt, voldoende waarborg tegen misbruik. Wij sluiten niet uit dat de oude werkgever in de praktijk de kosten van de loonbetaling van de nieuwe werkgever draagt, alleen om aan de bijdrage in de WW-uitkering van de werknemer te ontkomen. De besparing voor deze werkgever kan immers oplopen tot de kosten van twaalf maandsalarissen.