Een werkgever is op 5 augustus 2004 met een werkneemster een schriftelijke arbeidsovereenkomst aangegaan voor de bepaalde tijd van 1 september 2004 tot 1 september 2005. De werkneemster is in dienst getreden als parttime personeelsfunctionaris. Tijdens de sollicitatieprocedure is haar gevraagd of zij op dat moment zwanger was dan wel op korte termijn kinderen wenste, waarop de werkneemster ontkennend heeft geantwoord. De werkgever wil aannemen dat de werkneemster toen niet wist dat zij zwanger was. In de arbeidsovereenkomst is een proeftijd van een maand opgenomen. Op woensdag 1 september 2004 heeft de werkneemster bij de werkgever gewerkt. Op 2 september 2004 heeft zij vernomen dat zij zwanger was. Zij heeft de werkgever daarover op 3 september 2004 geïnformeerd. Bij brief van 8 september 2004 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst opgezegd met een beroep op het proeftijdbeding, daarbij verwijzend naar de verwachting van de werkgever dat uiteenlopende persoonlijke instellingen in de toekomst tot conflicten zullen leiden. Bij brief van haar gemachtigde van 10 september 2004 heeft de werkneemster de nietigheid van het ontslag ingeroepen, stellend dat de werkelijke reden van het ontslag gelegen is in de zwangerschap van de werkneemster. De werkneemster stelt vorderingen in die de kantonrechter er toe dwingen een oordeel te geven over de rechtsgeldigheid van de tijdens de proeftijd gedane opzegging.
De kantonrechter oordeelt dat de door de werkneemster aangevoerde en deels vaststaande feiten het vermoeden doen rechtvaardigen dat de zwangerschap de werkelijke reden van opzegging is geweest. Tijdens de sollicitatie is immers gevraagd naar de kinderwens van de werkneemster terwijl de werknemer op haar derde werkdag melding heeft gemaakt van haar zwangerschap en op de tweede werkdag nadien is ontslagen. Daarom oordeelt de kantonrechter dat de werkgever moet bewijzen dat de werkelijke reden voor het ontslag de reden is geweest die in de opzeggingsbrief is aangevoerd. De kantonrechter verstrekt daarom ter zake een bewijsopdracht aan de werkgever. Hoewel de beoordeling van dat bewijs pas later kan plaatsvinden, houdt de kantonrechter de werkgever op voorhand een aantal vragen voor die bij de waardering van dat bewijs een rol zullen spelen. Zo vraagt de kantonrechter zich af hoe de werkneemster in slechts drie werkdagen (1, 3 en 7 september 2004) al zo veel kritiek heeft kunnen genereren dat de werkgever tot opzegging wegens te verwachten conflicten kon concluderen.
Voor opzegging tijdens de proeftijd is geen ontslagvergunning vereist en gelden geen opzegverboden of opzegtermijnen. Ook in de proeftijd mag de werkgever echter geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen, zodat een opzegging wegens zwangerschap verboden blijft. Het onder werkgevers wel gehoorde argument dat men ook zwangere mannen in een soortgelijk geval zou hebben ontslagen, zodat in geval van opzegging wegens zwangerschap geen sprake is van ongelijke behandeling van mannen en vrouwen, zal bij de huidige stand van de medische wetenschap immers weinig kantonrechters overtuigen.
Om te voorkomen dat de werkgever toch wegens zwangerschap opzegt, moet hij op verzoek van de werkne(e)m(st)er motiveren waarom hij opzegt, zodat de rechter kan toetsen of deze reden de werkelijke reden kan zijn en of niet toch heimelijk sprake is van opzegging wegens zwangerschap. Daar lijkt het in dit geval veel op en de kantonrechter is kennelijk ook niet van plan zich erg gemakkelijk door de werkgever te laten overtuigen van het tegendeel.