Geen kennelijke onredelijkheid van opzegging arbeidsovereenkomst ondanks tekortschietende re-integratie-inspanningen

Geen kennelijke onredelijkheid van opzegging arbeidsovereenkomst ondanks tekortschietende re-integratie-inspanningen
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2007 / 135
Vindplaats: kantonrechter Zwolle 19 december 2006, www.rechtspraak.nl, ljn: AZ7807
Uitspraak

Een metaalbewerkend bedrijf dat al jaren op rij verliezen lijdt, besluit eind januari 2005 tot een reorganisatie. Een deel van de productie wordt daarbij verplaatst naar Roemenië. De ondernemingsraad adviseert daarover positief. Met de vakbonden wordt een sociaal plan gesloten dat voorziet in een outplacementprocedure gedurende zes maanden voor werknemers tot 55 jaar en de vorming van een fonds waaruit een aanvulling op de WW-uitkering wordt betaald voor werknemers die daarna nog werkloos zijn. De reorganisatie leidt, na verlening van een ontslagvergunning door het CWI, ook tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst met een productiemedewerker die vanaf 1996 rugklachten heeft en vanaf 2004 schouderklachten en die als gevolg daarvan, na diverse eerdere perioden van arbeidsongeschiktheid, ziek is vanaf februari 2005. In mei 2005 spreekt de bedrijfsarts de verwachting uit dat de werknemer binnen een paar weken volledig hersteld zal zijn. Verder dan een gedeeltelijke werkhervatting komt het echter niet. In juli 2006 wordt de werknemer op basis van een bevoegdheid die is overeengekomen in het sociaal plan door de werkgever op non-actief gesteld.

De werknemer vraagt de kantonrechter om toekenning van een ontslagvergoeding wegens kennelijke onredelijkheid van het ontslag. De kantonrechter begint met de overweging dat een ontslag pas kennelijk onredelijk is als voor ieder weldenkend mens duidelijk is dat het ontslag onredelijk is. In de bedrijfseconomische omstandigheden waaronder de arbeidsovereenkomst is beëindigd ziet de kantonrechter geen reden om het ontslag als kennelijk onredelijk aan te merken. De werknemer had de kennelijke onredelijkheid van het ontslag ook gebaseerd op de volgens het deskundigenoordeel van het UWV tekortschietende re-integratie-inspanningen van de werkgever. De kantonrechter acht echter ook het oordeel van het UWV onvoldoende om tot de kennelijke onredelijkheid van het ontslag te kunnen besluiten. Het UWV heeft zijn conclusie zelf al gerelativeerd door te wijzen op de moeilijke omstandigheden met het oog op de reorganisatie. Ook heeft de werkgever gezorgd voor de gedeeltelijke tewerkstelling van de werknemer tot aan de op non-actief stelling, waartoe de werkgever op grond van het sociaal plan gerechtigd was. Ook de leeftijd en duur van het dienstverband maken het ontslag niet kennelijk onredelijk, mede gelet op de aanvulling op de WW-uitkering die de werknemer kan ontvangen uit het fonds dat de werkgever heeft ingesteld en de bedrijfseconomische omstandigheden waarin het bedrijf zich bevindt. De werkgever behoeft daarom geen ontslagvergoeding te betalen.


Commentaar

De vraag of een ontslagvergoeding moet worden betaald aan een arbeidsongeschikte werknemer die ontslagen wordt, valt vooraf moeilijk te beantwoorden omdat de jurisprudentie geen eenduidig beeld geeft. Een belangrijke rol speelt in elk geval of er een relatie is tussen de arbeidsongeschiktheid en het werk. Dat was in dit geval niet zo. Maar het al dan niet plegen van voldoende re-integratie-inspanningen is ook een omstandigheid die een rol kan spelen. Dat de rechter in dit geval, ondanks het negatieve deskundigenoordeel van het UWV over die re-integratie-inspanningen, niet besluit een ontslagvergoeding toe te kennen, vindt zijn belangrijkste grond ongetwijfeld in de belabberde financiële omstandigheden waarin het bedrijf zich bevond.