Overeenkomst tot beëindiging van arbeidsovereenkomst met zieke werknemer nietig

Overeenkomst tot beëindiging van arbeidsovereenkomst met zieke werknemer nietig
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2008 / 155
Vindplaats: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 april 2008, IAR 2008/183
Uitspraak

Bij een optiekbedrijf is sinds 2000 een werkneemster in dienst die in mei 2006 bevalt van een dochtertje. Als gevolg van ernstige problemen met de vader van dat dochtertje ontstaan spanningsklachten als gevolg waarvan de werkneemster zich nog voor het einde van het bevallingsverlof ziek meldt. In juni en juli 2007 vindt met de werkneemster een drietal gesprekken over de re-integratie plaats waarbij ook over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt gesproken. Tijdens het laatste gesprek wordt een beëindigingsovereenkomst voorgelegd als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt met betaling van één maand-salaris als ontslagvergoeding. In deze overeenkomst is een bepaling opgenomen waarin de werkneemster verklaart de mogelijke gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, waaronder het verlies van aanspraak op loon, te kennen. Nadat deze bepaling op haar verzoek is geschrapt, ondertekent de werkneemster de overeenkomst.

Vervolgens blijkt dat het UWV aan de werkneemster noch een WW-uitkering noch een Ziektewetuitkering toekent, omdat de arbeidsovereenkomst niet via een procedure bij het CWI of de kantonrechter is geëindigd. Daarop roept de werkneemster de nietigheid van de overeenkomst in. In kort geding vordert de werkneemster vervolgens loondoorbetaling, maar de kantonrechter wijst die vordering af omdat onvoldoende duidelijk is hoe de bodemprocedure zou aflopen.

In hoger beroep bij het gerechtshof heeft de werkneemster meer succes. Het beroep van de werkneemster op een geestelijke stoornis wordt afgewezen, maar een wilsgebrek of misbruik van omstandigheden acht het gerechtshof wel aanwezig. De werkgeefster wist dat de werkneemster arbeidsongeschikt was als gevolg van ernstige spanningsklachten en dat het de werkneemster er om te doen was bevrijd te worden van de druk om weer aan de slag te gaan. Ook wist de werkgeefster dat het voor de werkneemster essentieel was dat zij geen nadelige gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou ondervinden. Volgens het gerechtshof heeft de werkgeefster de werkneemster op het verkeerde been gezet door niet te wijzen op de bijzondere risico’s die voortvloeien uit het beëindigen van de arbeidsovereenkomst bij arbeidsongeschiktheid. Gelet op de onervarenheid van de werkneemster had de werkgeefster behoedzamer en terughoudender moeten zijn. Daaraan deed volgens het hof niet af dat de werkneemster tijd heeft gehad om juridisch advies in te winnen. De werkneemster mocht in beginsel afgaan op de juistheid van de mededelingen van de werkgeefster. De door de werkneemster bij wijze van voorlopige voorziening gevorderde loondoorbetaling wordt toegewezen.


Commentaar

Sinds 1 oktober 2006 hoeft geen procedure bij het CWI of de kantonrechter meer gevoerd te worden voordat de werknemer in aanmerking komt voor een WW-uitkering. Deze wordt alleen nog wegens verwijtbare werkloosheid geweigerd als sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet of als het initiatief van het ontslag van de werknemer uitging. In het onderhavige geval kwam de werkneemster echter niet in aanmerking voor een WW-uitkering omdat zij als gevolg van ziekte niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. De werkneemster was daardoor aangewezen op een Ziektewetuitkering. Voor het recht op een Ziektewetuitkering geldt dat de werkneemster geen zogenaamde “benadelingshandeling” mag hebben gepleegd. Door zonder noodzaak mee te werken aan het ontslag had de werkneemster het UWV benadeeld. Het UWV moest immers vanaf dat moment voor loondoorbetaling en re-integratie zorgen. Bij de versoepeling van de toets van de verwijtbare werkloosheid in de WW per 1 oktober 2006 is deze toets in de Ziektewet uitdrukkelijk niet mee versoepeld. De werkgeefster had de werkneemster daar dan ook op moeten wijzen, voordat zij de werkneemster mocht houden aan haar instemming met de beëindigingsovereenkomst.