Beoordeling duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid moet op individuele werknemer zijn afgestemd

Beoordeling duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid moet op individuele werknemer zijn afgestemd
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2009 / 165
Vindplaats: Centrale Raad van Beroep 8 april 2009, www.rechtspraak.nl, ljn: BI1011
Uitspraak

Aan een werknemer die als lasser werkzaam was en die op 29 januari 2004 wegens longklachten was uitgevallen is door het UWV bij besluit van 7 maart 2006 een WIA-uitkering geweigerd omdat de werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. In bezwaar is deze beslissing herroepen en is de mate van arbeidsongeschiktheid op 80-100% vastgesteld. Aan de werknemer is daarbij een WGA-uitkering toegekend. De werknemer is echter van mening dat aan hem een IVA-uitkering moet worden toegekend omdat sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Almelo verklaart zijn beroep gegrond, maar het UWV stelt hoger beroep in bij de Centrale Raad van Beroep. De bezwaarverzekeringsarts van het UWV beroept zich daarbij op een richtlijn van bedrijfsartsen volgens welke longrevalidatie mogelijk is, in welk geval verbetering van de belastbaarheid van de werknemer mogelijk is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat ten onrechte niet duidelijk is geworden wat die richtlijnen inhouden en dat ten onrechte evenmin door het UWV is aangegeven waarom de longrevalidatie ook voor de betreffende werknemer een beschikbare en mogelijk tot verbetering leidende behandeling kan zijn. De behandelend longarts had eerder gesteld dat depressiviteit de werknemer ongeschikt maakt voor longrevalidatie. Het UWV had daarop onvoldoende gereageerd.


Commentaar

Een werknemer die na 104 weken arbeidsongeschiktheid door het UWV wordt gekeurd voor een WIA-uitkering en die bij die keuring volledig arbeidsongeschikt wordt bevonden kan één van twee soorten WIA-uitkeringen krijgen. Een IVA-uitkering wordt toegekend als de werk-nemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Een WGA-uitkering wordt toegekend als de werknemer volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Het verschil voor de werknemer is dat de IVA-uitkering hoger is dan de WGA-uitkering (75% in plaats van 70% van het dagloon) terwijl de WGA-uitkering nog allerlei re-integratieprikkels kent voor het geval de arbeidsongeschiktheid later mocht afnemen tot minder dan 80%. Voor de werkgever is het verschil nog veel groter. De WGA-uitkering moet de werkgever als eigenrisicodrager tien jaar lang zelf betalen en als de werkgever geen eigenrisicodrager is leiden de eerste tien jaren van de WGA-uitkering twee jaar na het jaar van uitbetaling van de uitkering tot verhoogde vaststelling van de gedifferentieerde WGA-premie. Een doorsnee grote werkgever betaalt door deze premiestijging toch nog zo’n driekwart van de uitkering zelf. De IVA-uitkering levert voor de werkgever in het geheel geen financiële lasten op.

Van duurzame arbeidsongeschiktheid (derhalve leidend tot toekenning van een IVA-uitkering) is sprake als er een niet meer dan geringe kans op herstel is. Het UWV moet dus de herstelkans van de werknemer beoordelen, maar heeft daarvoor van de wetgever weinig duidelijke richtlijnen meegekregen. Dat leidt er toe dat het UWV nu maar probeert om door het uitlokken van jurisprudentie duidelijkheid te krijgen over de vraag wanneer sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Van alle WIA-uitkeringen is 70% wegens volledige arbeidsongeschiktheid toegekend. Slechts 30% daarvan leidt tot een IVA-uitkering en in de andere 70% van de gevallen wordt een WGA-uitkering toegekend, terwijl toch niet erg aannemelijk is dat na 104 weken ziekte en re-integratiepogingen voor 70% van de werknemers nog sprake zou zijn van een meer dan geringe kans op herstel. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep onderstreept dan ook dat het zinvol is bezwaar te maken tegen beschikkingen tot toekenning van een WGA-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid om alsdan de herstelkans van de werknemer te beoordelen.