Ontslagvergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische redenen?

Ontslagvergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische redenen?
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2009 / 163
Vindplaats: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 maart 2009, www.rechtspraak.nl, ljn: BH5994
Uitspraak

Een autodealer van het merk Nissan heeft wegens bedrijfseconomische redenen een ontslagvergunning gevraagd en gekregen voor een magazijnmanager die al sinds 1 augustus 1972 in dienst was. Het vervallen van zijn functie leidt tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 december 2004. De werknemer stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is en vordert daarom bij de kantonrechter dat aan hem een ontslagvergoeding wordt toegekend. In hoger beroep moet het gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordelen over de vordering van de werknemer.

Het hof is allereerst van mening dat de rechter niet (zoals de kantonrechter had gedaan) moet toetsen of het CWI in redelijkheid kon komen tot de beslissing om een ontslagvergunning te verlenen. De kennelijk onredelijk ontslagprocedure is niet bedoeld om de beslissing van het CWI te toetsen en dat brengt met zich mee dat de rechter de argumenten voor de kennelijke onredelijkheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst zelfstandig en volledig moet toetsen.

De werknemer had de kennelijke onredelijkheid van het ontslag allereerst gebaseerd op de stelling dat sprake was van een valse of voorgewende ontslagreden. Hij had daarbij gewezen op het feit dat een zustermaatschappij het dealerschap van Renault uitoefende en dat feitelijk sprake was van één bedrijf, terwijl de magazijnmanager van de zustermaatschappij niet was ontslagen ondanks dat die korter in dienst was. Het CWI had na onderzoek ter plaatse vastgesteld dat beide dealers eigen ingangen, showrooms en recepties hebben en dat weliswaar beide magazijnen in één ruimte gelokaliseerd waren maar dat de goederen duidelijk van elkaar gescheiden waren. Het hof vindt dat van een valse reden geen sprake is, omdat sprake is van twee verschillende vennootschappen en de verliezen die bij het dealerschap van Nissan werden geleden konden leiden tot de beslissing van de werkgever om de arbeidsplaats van de werknemer als magazijnchef bij de Nissan-dealer te laten vervallen.

De werknemer had de kennelijke onredelijkheid van het ontslag verder gebaseerd op de stelling dat de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig waren in verhouding tot het belang van de werkgever bij het ontslag. Daarbij slaat het hof acht op het feit dat de vennootschap die het dealerschap van Nissan bekleedde deel uitmaakt van een groep bedrijven en dat tegenover de grote verliezen die die vennootschap leed voor de totale groep een fors verlies in één jaar maar een beperkte winst in het daarop volgende jaar stond. Ook vindt het hof het van belang dat bij de Renault-dealer in maart 2004 een nieuwe magazijnmedewerker is aangetrokken, wiens contract voor bepaalde tijd voor onbepaalde tijd is voortgezet nadat de werknemer zelf al was ontslagen. Het hof is van mening dat de werkgever, ook na het verlenen van de ontslagvergunning, had moeten onderzoeken of de werknemer elders binnen het concern geplaatst had kunnen worden, al dan niet tijdelijk. De leeftijd van de werknemer en de daaruit voortvloeiende omstandigheid dat langdurige werkloosheid en inkomensachteruitgang voorzienbaar was maken het ontslag kennelijk onredelijk. De zeer slechte financiële omstandigheden van de Nissan-dealer en de wat minder slechte financiële omstandigheden van de totale groep worden door het hof meegewogen als het er om gaat de hoogte van de ontslagvergoeding te bepalen. De werknemer had een vergoeding gevorderd op basis van de kantonrechtersformule die uitkwam op een bedrag van 107.754,21 euro, maar het hof komt tot toekenning van een vergoeding van 36.000 euro hetgeen overeenkomt met een jaarsalaris. Daarbij stelt het hof dat in een kennelijk onredelijke ontslagprocedure de hoogte van de vergoeding per geval moet worden vastgesteld en dat ook de kantonrechtersformule rekening houdt met alle omstandigheden van het geval.


Commentaar

Onlangs heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage in een aantal arresten uitgesproken dat in kennelijk onredelijk ontslagprocedures voortaan de (voor geval van ontbinding van arbeidsovereenkomsten geschreven) kantonrechtersformule zal worden gehanteerd onder aftrek van 30%. Inmiddels is van tenminste één van die arresten cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld. Andere gerechtshoven volgen die lijn voorlopig niet, in elk geval niet op papier en niet als het gaat om een toepassing zonder met alle omstandigheden van het geval rekening te houden. De vraag is hoe groot het verschil in uitkomst dan nog is, zeker nu de nieuwe kantonrechtersformule meer nog dan voorheen rekening houdt met bijvoorbeeld de individuele arbeidsmarktpositie van de werknemer en de individuele financiële omstandigheden van de werkgever. Ook het hof ’s-Gravenhage heeft er inmiddels blijk van gegeven met al die omstandigheden rekening te houden.