In 2000 neemt een grote uitgever een andere grote uitgever over. Bij de overgenomen maatschappij geldt sinds 1997 een winstdelingsregeling op grond waarvan 12,5% van het bedrijfsresultaat aan de werknemers wordt uitgedeeld. In de winstdelingsregeling staat dat deze tot stand is gekomen in overleg met de ondernemingsraad en dat wijziging mogelijk is met instemming van de ondernemingsraad. In 2000 stemt de ondernemingsraad in met een wijziging waardoor de winstdelingsregeling voor medewerkers van de overgenomen uitgeverij een jaarlijks vast percentage van 12,5% wordt. Kennelijk is daarmee bedoeld dat 12,5% van het salaris betaald wordt. Daarbij wordt ook overeengekomen dat de winstdelingsregeling opnieuw met de ondernemingsraad zal worden besproken bij een zodanige verslechtering dat drastische saneringsmaatregelen onvermijdelijk zijn. Als de onderneming vanaf 2000 slechte bedrijfsresultaten behaalt, stemt de ondernemingsraad er eind 2002 mee in dat medewerkers van de overgenomen maatschappij voortaan een basisuitkering van 8,3% (een dertiende maand) ontvangen en verder een aanvullende uitkering tot 12,5% die afhankelijk is van het bedrijfsresultaat.
Een aantal werknemers van de overgenomen uitgever kan zich daar niet mee verenigen en stelt dat sprake is van eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden, terwijl in hun arbeidsovereenkomst geen eenzijdig wijzigingsbeding staat. Daardoor zou aan de werkgever niet de bevoegdheid tot eenzijdige wijziging van hun arbeidsvoorwaarden toekomen. Uiteindelijk moet de Hoge Raad over deze vraag oordelen. Deze oordeelt dat de wet voor geldigheid van een eenzijdig wijzigingsbeding eist dat het schriftelijk is overeengekomen en dat aan deze eis is voldaan, omdat het in de winstdelingsregeling is opgenomen. De wet stelt niet de eis dat het eenzijdig wijzigingsbeding ook in de arbeidsovereenkomst zelf wordt vastgelegd. Voldoende is dat de arbeidsovereenkomst naar de winstdelingsregeling verwijst, waardoor de winstdelingsregeling deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst. In de bescherming van de werknemer is volgens de Hoge Raad voldoende voorzien door de eisen die de wet stelt aan de toepassing van een eenzijdig wijzigingsbeding door de werkgever en bovendien doordat de ondernemingsraad met een wijziging moet instemmen.
Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt nog niet helemaal of het voor een werkgever die een arbeidsvoorwaardenregeling instelt en die zich de bevoegdheid tot eenzijdige wijziging van die regeling wil voorbehouden, voldoende is om dat in die regeling zo te bepalen. De Hoge Raad eist in elk geval dat de arbeidsvoorwaardenregeling deel gaat uitmaken van de arbeidsovereenkomst, doordat de arbeidsovereenkomst naar die regeling verwijst. Of ook vereist is dat, zoals in dit geval wel geregeld was, de ondernemingsraad met een wijziging moet instemmen, is niet duidelijk.