Bij een bedrijf in de metaalindustrie werkt sinds 1991 een werknemer in de functie van Sales Support Manager. Op 24 juli 2010 bereikt de werknemer de 65-jarige leeftijd. Omdat het bedrijf moet reorganiseren wordt de werknemer op 18 februari 2010 vrijgesteld van werkzaamheden tot 1 juli 2010, de datum waarop de werknemer recht krijgt op pensioen. De werkgever gaat er van uit dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt vanwege het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De werknemer is het daarmee niet eens en vordert bij de kantonrechter een verklaring voor recht die inhoudt dat hij ook na 1 dan wel 24 juli 2010 nog steeds in dienst is, alsmede toelating tot werkhervatting en loondoorbetaling.
De werkgever beroept zich allereerst op de CAO Metalektro waarin een bepaling voorkomt die inhoudt dat de arbeidsovereenkomst eindigt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De CAO is echter volgens de kantonrechter niet van toepassing. Bij gelegenheid van een fusie is de werknemer in het verleden in dienst van een holding gekomen en op die holding is de CAO niet toepasselijk, hoewel de werknemer na die fusie wel te werk gesteld is gebleven bij de werkmaatschappij waar hij eerder in dienst was. Dat de holding de CAO wel volgde, betekent volgens de kantonrechter nog niet dat de werkgever er op mocht vertrouwen dat de werknemer akkoord was met het in de CAO geregelde pensioenontslag. Ook een verwijzing in de arbeidsovereenkomst naar een reglement waarin de CAO van toepassing wordt verklaard, is voor de kantonrechter onvoldoende omdat de werknemer betwist dit reglement ooit te hebben ontvangen en de werkgever dat niet kan bewijzen. De kantonrechter stelt op grond daarvan vast dat tussen partijen niets is bepaald omtrent het einde van de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd.
Toch worden de vorderingen van de werknemer afgewezen. De werkgever had ter zake van het
pensioenontslag namelijk ook nog een beroep gedaan op het gebruik, met name het gebruik in de bedrijfstak. Dat beroep accepteert de kantonrechter wel. De kantonrechter verwijst daarbij naar een arrest uit 1995 van de Hoge Raad, waarin deze aangeeft dat op dat moment niet gezegd kan worden dat de regel dat een arbeidsovereenkomst in het algemeen van rechtswege eindigt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet langer in overeenstemming is met de rechtsopvatting in brede lagen van de bevolking. Dat een wetsvoorstel is ingediend om de AOW-leeftijd te verhogen doet aan dit gebruik volgens de kantonrechter geen afbreuk.
Het eindigen van de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is op zichzelf geen verboden leeftijdsdiscriminatie, omdat voor dit geval in de wet een uitzondering is gemaakt. Of dat ook betekent dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt bij het bereiken van die leeftijd is een vraag waarover de jurisprudentie verdeeld is. Werkgevers die willen dat een arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, doen er goed aan daarover een uitdrukkelijke bepaling in de arbeidsovereenkomst op te nemen (hoewel de rechtsgeldigheid van een dergelijke bepaling ook al niet onomstreden is). Of het gebruik kan dienen als bron van recht die het einde van de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd inhoudt, is, niettegenstaande het vonnis van de kantonrechter in dit geval, helemaal niet zo zeker.