Een werknemer aan wie onder het tot 1 januari 2012 toepasselijke recht opbouw van vakantiedagen tijdens arbeidsongeschiktheid is toegekend gedurende de laatste zes maanden van zijn arbeidsongeschiktheid, kan niet met een beroep op een uitleg conform de Europese Richtlijn alsnog aanspraak maken op uitbetaling van volledige tijdens arbeidsongeschiktheid opgebouwde vakantiedagen.
Wat was er aan de hand?
Aan een werknemer waarvan de arbeidsovereenkomst op 31 oktober 2009 was geëindigd, waren bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 12,5 niet genoten vakantiedagen uitgekeerd. Dat kwam overeen met de vakantiedagen die hij tijdens de laatste zes maanden van zijn arbeidsongeschiktheid had opgebouwd. Van zijn werkgever vorderde hij echter uitbetaling van 40 vakantiedagen, zijnde de opbouw van het wettelijke minimum aantal vakantiedagen per jaar gedurende de twee jaar waarop hij tijdens arbeidsongeschiktheid ook recht op loon zou hebben gehad. Hij beriep zich daarbij op een bepaling in de Europese Arbeidstijdenrichtlijn, zoals die door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in een arrest van 20 januari 2009 was uitgelegd. Op grond van dit arrest heeft de Nederlandse wetgever de Nederlandse wet aldus aangepast dat een arbeidsongeschikte werknemer vanaf 1 januari 2012 recht heeft op volledige opbouw van (wettelijke en bovenwettelijke) vakantiedagen tijdens arbeidsongeschiktheid, zo lang tijdens arbeidsongeschiktheid recht op loon bestaat. Dat komt neer op opbouw gedurende de eerste 104 weken van arbeidsongeschiktheid. Aan deze wetswijziging was echter door de regering uitdrukkelijk geen terugwerkende kracht verleend.
Hoe kwam de kantonrechter tot zijn beslissing?
De kantonrechter erkent dat de werknemer op grond van de Arbeidstijdenrichtlijn en het arrest van het Europese Hof recht zou hebben op uitbetaling van 40 in plaats van 12,5 tijdens arbeidsongeschiktheid opgebouwde vakantiedagen. Maar de kantonrechter wijst er ook op dat aan de werknemer geen rechtstreeks beroep op Europese Richtlijnen toekomt. De werknemer kan daardoor pas een beroep op de volledige opbouw van vakantiedagen tijdens arbeidsongeschiktheid doen, als de Nederlandse wetgever de Nederlandse wet aan de Richtlijn heeft aangepast. De kantonrechter erkent ook dat de rechter nationale wetgeving zoveel mogelijk “Richtlijnconform” moet uitleggen, maar wijst er op dat die verplichting niet zo ver gaat dat de rechter de Nederlandse wet zou moeten uitleggen tegen de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever in. Volgens de kantonrechter was sprake van een uitdrukkelijke keuze van de wetgever om de opbouw van vakantiedagen tijdens arbeidsongeschiktheid te beperken tot de laatste zes maanden van arbeidsongeschiktheid. Dat blijkt ook uit de noodzaak om de wetgeving te wijzigen teneinde deze in overeenstemming te brengen met de Europese Richtlijn. De vordering van de werknemer om meer dan 12,5 tijdens arbeidsongeschiktheid opgebouwde vakantiedagen uit te betalen, wordt dan ook afgewezen.
De werknemer was zijn procedure waarschijnlijk gestart omdat de kantonrechter te Utrecht in 2009 al eens had geoordeeld dat Richtlijnconforme uitleg in dit geval wel mogelijk was. Dat wijt de kantonrechter nu echter aan de “bijzondere omstandigheden van dat geval”. De werknemer kan de Nederlandse Staat aanspreken tot vergoeding van de door hem geleden schade, aangezien de Staat aansprakelijk is wegens het te laat c.q. verkeerd implementeren van de Europese Richtlijn in Nederlandse wetgeving. De kantonrechter te ’s-Gravenhage heeft op 6 februari 2012 dergelijke schadevergoedingsclaims al eens toegewezen.