Het niet ondergaan van een adequate behandeling voor zijn ziekte kan ertoe leiden dat een werknemer het recht op loondoorbetaling tijdens ziekte verliest, omdat de werknemer dan zijn herstel belemmert of vertraagt. Maar de werknemer heeft een grote mate van vrijheid bij de bepaling van de wijze waarop hij wenst te genezen.
Wat was er aan de hand?
Bij een vervoerbedrijf was sinds 1998 een 54-jarige buschauffeur werkzaam. De werknemer heeft suikerziekte (diabetes). Om zijn werk te kunnen doen moet de werknemer om de vijf jaar gekeurd worden. Naar aanleiding van een keuring op 27 februari 2012 wordt de werknemer door de bedrijfsarts ziek gemeld. De bedrijfsarts bericht op 17 april 2012 aan de werkgever dat de werknemer binnen twee maanden weer zou kunnen gaan werken als hij adequate therapie zou ondergaan, maar dat de werknemer weigert om de door zijn behandelaren geadviseerde therapie te ondergaan. De werknemer ondergaat wel een andere therapie en heeft de bedrijfsarts toegezegd om nog informatie te zullen geven ten aanzien van het effect en de prognose van die alternatieve behandeling. Naar blijkt was de werknemer geadviseerd insuline te gaan spuiten en had hij in plaats daarvan gekozen voor een behandeling met tabletten, Surinaamse kruiden en fitness.
Bij brief van 18 april 2012 deelt de werkgever de werknemer mede dat de loondoorbetaling tijdens ziekte wordt stopgezet omdat de werknemer zijn herstel belemmert door zich niet adequaat te laten behandelen. De werknemer vraagt daarop een deskundigenoordeel aan het UWV. Uit een rapportage van een arbeidsdeskundige van het UWV van 9 mei 2012 blijkt dat de verzekeringsarts van het UWV van mening is dat deze de mening van de werkgever (en de bedrijfsarts) niet deelt. Als de werkgever desondanks blijft weigeren om het loon tijdens ziekte te betalen, komt het tot een loonvorderingsprocedure bij de kantonrechter. De werknemer stelt daarbij dat zijn huisarts de alternatieve behandelingswijze zou hebben geadviseerd en dat testresultaten laten zien dat een spectaculaire verbetering van de bloedwaarden is gerealiseerd. Het vervoersbedrijf wijst er op dat het juist de huisarts was die de bedrijfsarts had medegedeeld dat er een medische indicatie was om insuline te gebruiken en dat uit de rapportage van het UWV slechts zijdelings de mening van de verzekeringsarts blijkt, terwijl de verzekeringsarts alleen telefonisch contact heeft gehad met de bedrijfsarts en niet met de huisarts, de specialist en de werknemer.
Hoe kwam de kantonrechter tot zijn beslissing?
De kantonrechter stelt voorop dat de werknemer recht heeft op eerbiediging van de lichamelijke integriteit en recht heeft op eerbiediging van zijn privéleven. Deze grondrechten moeten door middel van een belangenafweging een rol spelen in de verhouding tussen de werkgever en de werknemer. Zo lang het uitoefenen van dit recht van de werknemer niet leidt tot vertraging of belemmering van het genezingsproces, kan van de werkgever worden verlangd dat hij het loon tijdens ziekte doorbetaalt. Het feit dat de verzekeringsarts van het UWV stelt dat deze de mening van de werkgever ten aanzien van het niet adequaat behandelen niet volgt en het feit dat de huisarts op 1 juni 2012 een spectaculaire verbetering van de bloedwaarden heeft vastgesteld, brengen volgens de kantonrechter met zich mee dat de werknemer niet zijn herstel heeft belemmerd of vertraagd. De werkgever moet het loon tijdens ziekte dus doorbetalen. Dat de verzekeringsarts van het UWV alleen contact heeft gehad met de bedrijfsarts doet daaraan volgens de kantonrechter niet af, omdat niet in te zien valt waarom in deze situatie overleg met de huisarts of de werknemer noodzakelijk zou zijn.
De algemene lijn die de kantonrechter volgt is naar onze mening juist: in beginsel kan het niet ondergaan van een adequate behandeling betekenen dat de werknemer zijn genezing belemmert of vertraagt en dan leidt dat tot verlies van het recht op loon, maar de werknemer heeft een bepaalde mate van vrijheid als het er om gaat te bepalen welke behandeling adequaat is. Waar wij meer moeite mee hebben is dat de kantonrechter zo gemakkelijk heen stapt over de wijze waarop het oordeel van de verzekeringsarts tot stand komt en over de wijze waarop de werkgever daar kennis van moet nemen. Als de huisarts heeft geadviseerd om insuline te spuiten, ligt het juist voor de hand dat de verzekeringsarts met de huisarts overlegt voordat hij een oordeel geeft dat afwijkt van degene die de behandeling doet en die de werknemer het beste kent. Hetzelfde geldt als onduidelijk zou zijn wat de huisarts nu geadviseerd heeft. Verder is het vreemd dat de werkgever alleen kennis neemt van het standpunt van de verzekeringsarts uit de rapportage van de arbeidsdeskundige. Daardoor zal de werkgever niet in staat zijn geweest om de motivering van de verzekeringsarts te vernemen, om deze aan een kritisch oordeel van een eigen medisch adviseur te onderwerpen en om deze zo nodig aan te vechten.