Geen WW-uitkering voor werknemer die tijdens periode van loonsanctie meewerkt aan ontslag

Geen WW-uitkering voor werknemer die tijdens periode van loonsanctie meewerkt aan ontslag
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2012 / 205
Vindplaats: Centrale Raad van Beroep 30 november 2011, www.rechtspraak.nl, LJN: BU6558
Uitspraak

De arbeidsovereenkomst met een zieke werknemer beëindigen met wederzijds goedvinden is bijzonder problematisch, omdat de werknemer na het einde van de arbeidsovereenkomst van het UWV geen uitkering zal krijgen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het UWV terecht geweigerd had om een WW-uitkering te verstrekken aan een werkneemster die meegewerkt had aan een ontslag tijdens ziekte.



Wat was er aan de hand?

De werkneemster was op 1 september 1996 bij de werkgever in dienst getreden en had zich in 2007 wegens werkgerelateerde spanningsklachten ziek gemeld. In januari 2009 vraagt de werkneemster een WIA-uitkering aan. Die wordt niet toegekend omdat het UWV aan de werkgever een loonsanctie oplegt. De werkgever moet het loon nog 52 weken langer (en wel tot 10 mei 2010) voor 70% aan de werkneemster doorbetalen omdat het UWV van mening is dat de werkgever ten opzichte van het UWV te weinig re-integratie-inspanningen heeft verricht. Met name heeft de werkgever nagelaten om ten behoeve van de werkneemster een tweede spoortraject te starten door een re-integratiebedrijf opdracht te geven om voor de werkneemster passend werk bij een andere werkgever te zoeken. Op 30 juni 2009 bereikt de werkgever met de werkneemster schriftelijk overeenstemming over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 oktober 2009. De werkneemster wordt daartoe vrijgesteld van werkzaamheden en krijgt een ontslagvergoeding. Vervolgens weigert het UWV om per 1 oktober 2009 aan de werkneemster een ontslagvergoeding te betalen, omdat de werkneemster verwijtbaar werkloos zou zijn. Pas per 10 mei 2010 zou de werkneemster recht hebben op een WW-uitkering. In bezwaar handhaaft het UWV de beslissing tot weigering van de WW-uitkering tot 10 mei 2010, nu echter omdat het meewerken aan het eigen ontslag een benadelingshandeling jegens het UWV op zou leveren. Dat standpunt houdt ook stand als de werkneemster beroep instelt bij de rechtbank en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.



Hoe kwam de Centrale Raad van Beroep tot deze beslissing?

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de werkneemster een benadelingshandeling heeft gepleegd door nodeloos het tijdstip te vervroegen waarop zij werkloos zou worden. De werkneemster had nog een brief van haar psychiater overlegd, waarin deze verklaart dat terugkeer naar haar oude werk voor de werkneemster risico's met zich mee zou brengen voor haar psychische gezondheid en haar herstel zou vertragen. De Centrale Raad van Beroep is echter van mening dat uit deze verklaring niet volgt dat de werkneemster niet een tweede spoortraject had kunnen volgen noch dat het enkele voortbestaan van de arbeidsverhouding de werkneemster al gezondheidsschade zou kunnen berokkenen.


Commentaar

Sinds een wetswijziging op 1 oktober 2006 is een werknemer alleen verwijtbaar werkloos als er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet of als het initiatief voor het ontslag van de werknemer was uitgegaan. De aanvankelijke weigeringsgrond van het UWV kon daardoor geen stand houden. Bij de totstandkoming van de wetswijziging is uitdrukkelijk gesteld dat aan een zieke werknemer die meewerkt aan zijn eigen ontslag een Ziektewetuitkering zou moeten worden geweigerd vanwege het plegen van een benadelingshandeling jegens het UWV. In dit geval werd echter geen Ziektewetuitkering aangevraagd, maar een WW-uitkering. Dat impliceert dat de werkneemster van mening was dat zij beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. Haar ziekte zag op dat moment kennelijk alleen nog toe op het hervatten van het werk bij haar eigen werkgever, met wie zij waarschijnlijk een arbeidsconflict had. Dat de Centrale Raad van Beroep nu oordeelt dat het meewerken aan het eigen ontslag tijdens ziekte een benadelingshandeling jegens het UWV oplevert als de werkneemster vervolgens geen Ziektewetuitkering maar een WW-uitkering aanvraagt, is opmerkelijk omdat de werkneemster kennelijk niet meer ziek was. Zou zij wel ziek zijn geweest, dan had de WW-uitkering geweigerd kunnen worden omdat de werkneemster niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. De Centrale Raad van Beroep wil kennelijk niet toestaan dat werkgevers die te weinig re-integratie-inspanningen plegen aan verlenging van de loondoorbetalingsverplichting ontkomen door met de werknemer een beëindiging van de arbeidsovereenkomst overeen te komen. Juist echter ten aanzien van werknemers die situatief arbeidsongeschikt zijn (en dus niet bij de eigen werkgever maar wel elders kunnen werken) is er veel voor te zeggen dat dit nu juist wel zou moeten kunnen. De benadeling van het UWV is dan niet wezenlijk anders dan ten aanzien van werknemers die niet ziek zijn en meewerken aan een ontslag.