Een werkgever behoefde toeslagen voor het werken op koopavonden en zaterdagen niet te vergoeden bovenop het loon, waarvan in strijd met de CAO was overeengekomen dat het inclusief die toeslagen was, omdat het loon van de werknemer inclusief de toeslagen hoger was dan het CAO-loon plus de toeslagen.
Wat was er aan de hand?
Een grootwinkelbedrijf had een verkoper in dienst, waarvan het bruto maandsalaris € 2.450,40 bedroeg, welk loon ruim boven het CAO-loon was. In de arbeidsovereenkomst was bepaald dat dit loon inclusief de toeslag voor het werken op koopavonden en zaterdag was. In de CAO was echter uitdrukkelijk bepaald dat de toeslag bovenop het loon moest worden toegekend.
De arbeidsovereenkomst van de werknemer was op verzoek van de kantonrechter met ingang van 15 augustus 2011 ontbonden nadat de werknemer een klant als “jongetje” had aangesproken. De klant had daarna om de bedrijfsleider gevraagd en de werknemer had vervolgens tegen de klant gezegd dat hij hem de winkel zou uitschoppen als hij zo zou doorgaan. Eerder was er in oktober 2010 door een klant al een klacht tegen de werknemer ingediend. Na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarbij een vergoeding aan de werknemer was toegekend, ontstond tussen de partijen een geschil over (onder meer) de toeslag voor het werken op koopavonden en zaterdag. Met een beroep op de CAO-bepaling claimde de werknemer die vergoeding over het aan hem toegezegde salaris, ondanks dat daarover bepaald was dat de toeslagen al in het salaris begrepen waren.
Hoewel de werkgever had erkend dat de bepaling in strijd was met de CAO, wordt de loonvordering van de werknemer door de kantonrechter toch niet toegekend.
Hoe kwam de kantonrechter tot zijn beslissing?
De kantonrechter stelt daartoe dat niet alleen het onderdeel van de bepaling omtrent het in het salaris begrepen zijn van de toeslag nietig is, maar de gehele bepaling omtrent de hoogte van het loon. Omdat het loon van de werknemer onder aftrek van de toeslag hoger is dan het CAO-loon van welke salarisgroep van de CAO dan ook, komt aan de werknemer volgens de kantonrechter geen vordering toe. De kantonrechter overweegt daarbij dat niet is gebleken dat de werknemer zo vaak op koopavonden of op zaterdag heeft gewerkt dat hij beter uit zou zijn geweest met loon en toeslagen volgens de CAO dan met het overeengekomen “inclusief” loon.
De beslissing van de kantonrechter lijkt vooral te zijn ingegeven door de kennelijke onwenselijkheid van een uitkomst van de procedure waarbij in dit geval nog loon aan de werknemer zou moeten worden betaald. De kantonrechter wijkt met zijn oordeel af van de jurisprudentie van de Hoge Raad, volgens welke elk beding dat strijdig is met de CAO nietig is. Aan een “pakketvergelijking” tussen de situatie bij toepassing van de hele CAO en de situatie bij toe-passing van de feitelijk gesloten arbeidsovereenkomst komt men dan niet toe, maar de kantonrechter wijkt in dit geval met zoveel woorden af van die jurisprudentie van de Hoge Raad gelet op “het specifieke geval”.