Een verzekeringsmaatschappij had een schadevergoedingsregeling getroffen met een ex-werknemer die uiteindelijk heel duur uitviel. De verzekeringsmaatschappij probeerde tevergeefs onder de getroffen regeling uit te komen met een beroep op gewijzigde omstandigheden.
Wat was er aan de hand?
Bij de verzekeringsmaatschappij was vanaf 1988 een werknemer in dienst geweest die als inspecteur leven werkte. Zijn vaste salaris bedroeg in 2002 ruim € 44.000 per jaar. Daarnaast had hij aanspraak op provisie op de door hem verkochte verzekeringsproducten en daarmee had hij in 2001 ruim € 263.000 en in 2002 ruim € 211.000 aan provisie verdiend. Vanaf januari 2003 was de werknemer volledig arbeidsongeschikt en aan hem werd een WAO-uitkering toegekend. De verzekeringsmaatschappij was verplicht een WAO-excedentverzekering af te sluiten waardoor de WAO-uitkering zou worden aangevuld tot 80% van zijn inkomen, maar de verzekeringsmaatschappij had verzuimd dat te doen. Sindsdien betaalde de verzekeringsmaatschappij de ex-werknemer een bedrag van ruim € 18.000 per maand ter vervanging van de uitkering van de niet afgesloten WAO-excedentverzekering.
De verzekeringsmaatschappij wil deze uitkering echter stapsgewijs afbouwen naar een uitkering van iets meer dan € 8.600 per maand, stellend dat de werknemer ook niet meer zou hebben ontvangen als hij zou zijn blijven werken. Als de werknemer niet positief reageert op brieven van november 2009 en juli 2010, gaat de verzekeringsmaatschappij de bedragen eigenmachtig verlagen. Een vordering van de werknemer in kort geding tot doorbetaling van de oorspronkelijke bedragen wordt door de kantonrechter afgewezen, maar door het gerechtshof in hoger beroep toegewezen. Dan start de verzekeringsmaatschappij een bodemprocedure.
Hoe besliste de kantonrechter?
In die bodemprocedure vordert de verzekeringsmaatschappij een verklaring voor recht dat de uitkering mag worden afgebouwd, maar de kantonrechter wijst die vordering op alle grondslagen af. De belangrijkste grondslag voor de vordering was dat de werknemer als goed werknemer gehouden was om positief te reageren op een voorstel van de verzekeringsmaatschappij tot wijziging van de regeling wegens gewijzigde omstandigheden. De verzekeringsmaatschappij had daartoe aangevoerd dat de werknemer, gelet op de hoogte van zijn maatmanloon en de systematiek van de WAO, nooit meer geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt zou worden verklaard (1), dat de beloningsstructuur in de hele verzekeringsbranche ingrijpend was gewijzigd en dat werknemers in een vergelijkbare functie hooguit nog € 100.000 bruto per jaar verdienen, terwijl de ex-werknemer tijdens arbeidsongeschiktheid een inkomen had van ruim € 250.000 bruto per jaar (2), en dat de verzekeringsmaatschappij bij reorganisaties diverse werknemers had moeten ontslaan terwijl ook alle werknemers in een functie vergelijkbaar aan die van de ex-werknemer per 1 oktober 2012 boventallig zouden worden (3). De kantonrechter was van mening dat weliswaar sprake was van gewijzigde omstandigheden, maar dat niet voldaan was aan de voorwaarde dat de werkgever als goed werkgever in die gewijzigde omstandigheden aanleiding kon vinden om een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te doen. Daarvoor was bepalend dat het ging om een arbeidsvoorwaarde die recht geeft op een verzekering tegen het intreden van een onzeker voorval en dat de wijziging werd voorgesteld nadat het onzekere voorval zich had voorgedaan. Bovendien kwam het verzuim om de verzekering te sluiten voor rekening van de verzekeringsmaatschappij. Om dezelfde redenen wees de kantonrechter van de hand dat ongewijzigde voortzetting van de regeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Tenslotte: aan gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden stond volgens de kantonrechter in de weg dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst juist in de gevolgen van het arbeidsongeschikt worden van de werknemer hebben willen voorzien.
Vorderingen tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden hebben onze belangstelling omdat werkgevers bij de omschakeling naar de fiscale werkkostenregeling (uiterlijk per 1 januari 2014) waarschijnlijk nog de nodige onkostenregelingen en secundaire arbeidsvoorwaarden zullen willen wijzigen. Steeds opnieuw blijkt dat de mogelijkheden tot wijziging van arbeidsvoorwaarden beperkt zijn tot die gevallen waarin zeer zwaarwegende belangen van de werkgever spelen.