Loonsanctie vernietigd omdat die aan verkeerde rechtspersoon was opgelegd

Loonsanctie vernietigd omdat die aan verkeerde rechtspersoon was opgelegd
Datum: 09-05-2013
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2013 / 226
Vindplaats: Rechtbank ’s-Gravenhage 27 maart 2013, www.rechtspraak.nl, LJN: BZ9300
Uitspraak

Het UWV had een werkgever een loonsanctie opgelegd wegens het plegen van te weinig re-integratie-inspanningen, maar had zich daarbij vergist in de naam van de werkgever. De rechtbank oordeelde dat dat betekende dat de loonsanctie moest worden vernietigd en dat aan de eigenlijke werkgever geen nieuwe loonsanctie meer kon worden opgelegd. Dat de verwarring aan de arbodienst van de werkgever te wijten was, maakte daarbij geen verschil.
In het betreffende geval was sprake van een vennootschap onder firma (V.o.F.) die per 1 januari 2011 was beëindigd en waarvan de activiteiten per die datum waren voortgezet door een B.V. Het UWV had de loonsanctie op 29 maart 2012 opgelegd aan de V.o.F. Tegen dat besluit had (vreemd genoeg niet de V.o.F. zelf maar) de B.V. bezwaar gemaakt, stellend dat de V.o.F. niet de werkgever was die de re-integratie-inspanningen had moeten doen. Daarbij wordt een uittreksel uit het handelsregister van de V.o.F. overgelegd, waaruit blijkt dat de V.o.F. per 31 december 2010 is opgeheven en een nieuwe arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de B.V. per 1 maart 2010. De loonsanctie was opgelegd op 29 maart 2012 en betrof een verzuim dat zich volgens het UWV vanaf februari 2011 zou hebben voorgedaan.
Het UWV wijst er op dat de arbodienst van de werkgever verwarring had veroorzaakt omdat die de ene keer de ene naam en de andere keer de andere naam gebruikte, maar de rechtbank was van mening dat het UWV ter zake een onderzoeksplicht heeft omdat het een belastend besluit betreft en dat het verwarrende gebruik van twee verschillende namen juist reden zou moeten zijn om onderzoek te doen. Het UWV had tevens betoogd dat beide (rechts)personen vereenzelvigd moesten worden, maar de rechtbank vindt dat dat niet het geval is omdat maar één van de drie vennoten van de V.o.F. aandeelhouder van de B.V. is en ook vanwege de terughoudendheid die de Hoge Raad als civiele rechter in acht neemt bij het doorbreken van aansprakelijkheid in gevallen als deze. Ook materieel was het zo dat de gestelde tekortkoming in de re-integratie zag op de periode waarin de B.V. de werkgever was.
De rechtbank doet de zaak uiteindelijk zelf af, door te doen wat het UWV volgens de rechtbank had moeten doen. Dat is de B.V. niet-ontvankelijk verklaren in haar bezwaar, omdat zij geen belang had om bezwaar te maken tegen een beslissing die aan de V.o.F. was gericht. De rechtbank voegt daar echter aan toe dat het UWV inmiddels geen nieuwe loonsanctie meer aan de B.V. kan opleggen, omdat de wet bepaalt dat een loonsanctie (verlenging van de periode van 104 weken waarin de werkgever loon tijdens ziekte moet betalen) vóór het einde van die periode moet worden opgelegd.


Commentaar

In bezwaar en beroep tegen beslissingen tot oplegging van een loonsanctie is voor werkgevers niet gemakkelijk succes te behalen, maar in dit geval vindt de werkgever toch de rechter aan zijn zijde. Daar is wel wat voor te zeggen gelet op de uiterst kritische wijze waarop het UWV de re-integratie-inspanningen van de werkgever in de praktijk beoordeelt. Daarbij past niet dat fouten die het UWV vervolgens maakt bij het opleggen van de loonsanctie al te gemakkelijk met de mantel der liefde worden bedekt. Af te wachten is of het UWV hoger beroep zal instellen, maar de uitspraak van de rechtbank is heel deugdelijk gemotiveerd zodat een vernietiging in hoger beroep niet direct voor de hand ligt.