Het UWV kon aan een werkgever geen loonsanctie opleggen wegens het niet laten uitvoeren van een neuropsychologisch onderzoek, nadat het UWV had geconstateerd dat het re-integratieverslag compleet was.
Bij een werkgever werkte een accountant die op 19 februari 2010 uitviel voor zijn werk als gevolg van psychische klachten. Op 22 november 2011 vraagt de werknemer bij het UWV een WIA-uitkering aan. Het UWV laat vervolgens weten dat de werknemer nog niet alle documenten heeft toegestuurd die in het re-integratieverslag thuis horen en vraagt met name de eerstejaarsevaluatie van het plan van aanpak op. Reeds een dag later bericht het UWV dat de ontbrekende documenten van het re-integratieverslag door het UWV zijn ontvangen en dat de WIA-aanvraag nu in behandeling kan worden genomen. Het UWV vermeldt daarbij nu te zullen gaan bekijken of de werkgever en de werknemer voldoende hebben gedaan aan de re-integratie van de werknemer. Op 3 januari 2012 besluit het UWV dat het tijdvak waarover de werknemer jegens de werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte wordt verlengd met 52 weken tot 20 februari 2013, omdat de werkgever volgens het UWV niet voldoende heeft gedaan om de werknemer te re-integreren. Uit een rapportage van de verzekeringsarts van het UWV blijkt dat deze verzekeringsarts van mening is dat de bedrijfsarts onvoldoende gedaan heeft om zich een beeld van de ziekte van de werknemer te vormen. Volgens de verzekeringsarts had de bedrijfsarts een neuropsychologisch onderzoek moeten laten uitvoeren. Omdat de bedrijfsarts ondanks een herhaald verzoek geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om deze tekortkoming te herstellen, legt het UWV op administratieve gronden de loonsanctie aan de werkgever op. Het bezwaar van de werkgever tegen deze loonsanctie wordt door het UWV ongegrond verklaard.
Als de werkgever in beroep gaat, blijkt de rechtbank van mening dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom sprake is van een administratieve tekortkoming en met name waarom een neuropsychologisch onderzoek noodzakelijk was. Als het UWV in beroep alsnog een motivering op dat punt geeft, acht de rechtbank de beslissing van het UWV alsnog voldoende gemotiveerd.
In hoger beroep heeft de werkgever meer succes. De Centrale Raad van Beroep wijst er op dat het UWV in zijn Beleidsregels beoordelingskader poortwachter onderscheid maakt tussen administratieve tekortkomingen en tekortkomingen van inhoudelijke aard en dat de Centrale Raad van Beroep dit onderscheid in zijn jurisprudentie eerder voor juist heeft gehouden. De Centrale Raad van Beroep is van mening dat het ontbreken van de eerstejaarsevaluatie een administratieve tekortkoming was en dat het UWV na het herstellen van die tekortkoming had geconcludeerd dat aan de administratieve verplichtingen was voldaan. Volgens de Centrale Raad van Beroep mocht het UWV daarna alleen nog een inhoudelijke beoordeling van de re-integratie-inspanningen doen. Omdat het UWV geen loonsanctie meer kon opleggen wegens administratieve redenen, herroept de Centrale Raad van Beroep het loonsanctiebesluit.
De Centrale Raad van Beroep maakt in deze uitspraak een duidelijk onderscheid tussen een fase waarin een loonsanctie kan worden opgelegd wegens administratieve redenen en een fase waarin een loonsanctie kan worden opgelegd wegens inhoudelijke redenen. Door het niet overleggen van een rapport van een neuropsychologisch onderzoek aan te merken als een administratieve tekortkoming, velde het UWV zelf het oordeel over de opgelegde loonsanctie. De Centrale Raad van Beroep merkt nog op dat het rapport van het neuropsychologisch onderzoek niet is aan te merken als één van de stukken die op grond van de wet verplicht in het re-integratieverslag moeten zijn opgenomen. Mogelijk had de loonsanctie wel stand gehouden als het UWV een inhoudelijk verwijt aan de werkgever zou hebben gemaakt ter zake van het onvoldoende objectiveren van de aangenomen beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid van de werknemer.