Een kleine werkgever behoefde niet de volle transitievergoeding te betalen, ondanks dat de werkgever niet volledig voldeed aan de voorwaarden van de overbruggingsregeling waaronder kleine werkgevers tijdelijk niet de volledige transitievergoeding verschuldigd zijn.
Een werkgever die halffabricaten produceerde waarmee een zusteronderneming vervolgens zitmeubelen maakte, had haar activiteiten gestaakt. In verband hiermee was de arbeidsovereenkomst met een werknemer opgezegd, die in 1999 in dienst was getreden. Het UWV had daartoe toestemming verleend. De werkgever had een transitievergoeding betaald van € 2.746,23. De werkgever had daarbij de overbruggingsregeling toegepast op grond waarvan kleine werkgevers in geval van een ontslag wegens een slechte financiële situatie onder omstandigheden een lagere transitievergoeding mogen betalen, namelijk gebaseerd op uitsluitend de dienstjaren na 1 mei 2013. De werknemer stelde dat de werkgever niet aan de voorwaarden voldeed en dat de transitievergoeding op grond daarvan € 16.939,83 bedroeg.
De kantonrechter stelt vast dat de werkgever strikt genomen niet voldoet aan het vereiste dat over de laatste drie boekjaren een verlies is geleden. Over de jaren 2009 tot en met 2012 waren verliezen geleden, maar in 2013, 2014 en 2015 was sprake van een kleine winst. Uit een door de werkgever overgelegde accountantsverklaring blijkt echter dat nog steeds sprake is van een negatief eigen vermogen en dat 2016 naar verwachting zal worden afgesloten met een verlies van € 44.000. Dit verlies zou volledig door de aandeelhouder worden gefinancierd middels afboeking op een lening. Van resterende liquide middelen was geen sprake. De kantonrechter is van mening dat onder die omstandigheden is voldaan aan de bedoeling van de overbruggingsregeling. De ratio van deze regeling is volgens de kantonrechter om de financiële gevolgen te verzachten die het gevolg zijn van de verplichting tot betaling van de transitievergoeding, ten behoeve van kleine werkgevers die wegens aanhoudende financiële problemen genoodzaakt zijn een arbeidsovereenkomst op te zeggen en die onvoldoende tijd hebben gehad om te reserveren voor de verschuldigde transitievergoeding. De vordering van de werknemer tot betaling van het hogere deel van de transitievergoeding wordt daarom afgewezen.
De voorwaarden waaronder een kleine werkgever die personeel moet ontslaan wegens een slechte financiële situatie een lagere transitievergoeding mag betalen, zijn buitengewoon streng. Eerder besloot de kantonrechter te Tilburg dat een winst in één van de drie laatste boekjaren er aan in de weg stond om de regeling toe te passen, ondanks dat die winst uitsluitend was ontstaan omdat gelieerde rechtspersonen de werkgever te hulp waren geschoten met een financiële bijdrage. De kantonrechter in Eindhoven liet een incidentele winst daarentegen buiten beschouwing, door uit te gaan van het gemiddelde van de resultaten over de laatste drie boekjaren, welk gemiddelde wel negatief was. In het onderhavige geval past de kantonrechter de regeling toe, ondanks dat duidelijk niet aan één van de voorwaarden is voldaan en uitsluitend op grond van de ratio van de regeling. Er is terecht veel kritiek op de strenge voorwaarden die in de regeling zijn gesteld, maar het is zeer de vraag of de rechter op deze wijze één van de voorwaarden zonder meer buiten toepassing kon laten.