Uit het advies van de bedrijfsarts en uit het deskundigenoordeel van de verzekeringsarts van het UWV zou volgen dat de werknemer in staat was om passende arbeid te verrichten en dat de werknemer, die geweigerd had die passende arbeid te verrichten, dus geen recht had op loon, maar omdat de kantonrechter twijfels heeft bij de juistheid van die oordelen, stelt hij vragen aan de verzekeringsarts van het UWV.
Bij een bedrijf dat plastic verpakkingen maakt, werkt een werknemer die op 1 april 2019 ziek is uitgevallen voor zijn werk. Op 26 augustus 2020 stelt een medisch onderzoeksbureau vast dat de werknemer mogelijkheden heeft om arbeid te verrichten, met beperkingen. Op basis van die beperkingen stelt een arbeidsdeskundige vervolgens vast dat de werknemer zijn eigen werk niet kan doen, dat er bij de werkgever ook geen passende arbeid voor de werknemer is en dat een “tweedespoortraject” moet worden gestart om passend werk bij een andere werkgever te zoeken. Volgens de arbeidsdeskundige zijn er bij de werkgever echter wel re-integratiemogelijkheden in de vorm van licht fysiek werk zonder werkdruk.
Kort daarna deelt de werknemer echter mede dat hij aan een revalidatietraject gaat beginnen en in verband daarmee in het geheel niet kan werken. De werkgever roept de werknemer op om vanaf 5 oktober 2020 twee keer twee uur per week te komen werken, zonder werkdruk. De bedrijfsarts oordeelt op 5 oktober 2020 dat dat werk passend is en vermeldt daarbij dat een regeling is getroffen voor het woon-werkverkeer. Tegelijkertijd vermeldt de bedrijfsarts dan echter dat de klachten van de werknemer zijn toegenomen en dat per taxi naar het werk reizen niet mogelijk is. Het advies van de bedrijfsarts verandert daardoor echter niet. De werknemer is het daarmee niet eens en vraagt een deskundigenoordeel aan het UWV. Om de zaak niet te escaleren en op advies van de bedrijfsarts, wacht de werkgever dat deskundigenoordeel af. De werkgever deelt daarbij echter wel mede dat de loonbetaling vanaf 5 oktober 2020 zal worden stopgezet als de werknemer niet bij het deskundigenoordeel door het UWV in het gelijk wordt gesteld.
Op 28 oktober 2020 start dan het revalidatietraject van de werknemer, maar al op 10 november 2020 laat de revalidatiearts in een brief aan de huisarts weten dat de revalidatiebehandeling niet mogelijk is door psychische klachten en dat een spoedverwijzing naar de GGZ nodig is. Op 17 november 2020 komt dan het deskundigenoordeel van de verzekeringsarts van het UWV. Die acht de werknemer in staat om op 5 oktober 2020 twee maal per week twee uur lichte arbeid te verrichten. De verzekeringsarts van het UWV kent echter de brief van de revalidatiearts niet en heeft ook geen informatie opgevraagd bij de behandelende artsen. Het deskundigenoordeel is voor de werkgever reden om de loonbetaling vanaf 5 oktober 2020 stop te zetten. De werknemer vraagt dan nog een second opinion aan een andere bedrijfsarts, maar die zegt “geen salomonsoordeel te kunnen vellen”. Wel adviseert deze andere bedrijfsarts om zo snel mogelijk informatie op te vragen bij het GGZ.
Op 23 december 2020 hervat de werkgever de loonbetaling. Per 1 april 2021 kent het UWV aan de werknemer een WGA-uitkering toe, wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Bij deze aanvraag heeft een (andere) verzekeringsarts van het UWV vastgesteld dat er op dat moment geen mogelijkheden tot het verrichten van arbeid waren.
Als de werknemer bij de kantonrechter betaling van het loon vordert van 5 oktober 2020 tot 23 december 2020, stelt de kantonrechter dat op basis van het advies van de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel van het UWV zou moeten worden geoordeeld dat de werkzaamheden passend waren en dat de werknemer dus geen recht had op loon. Maar de kantonrechter heeft daaraan toch twijfels, omdat het UWV later heeft geoordeeld dat de werknemer geen arbeidsmogelijkheden had terwijl niet gebleken is dat de medische situatie toen anders was, omdat de bedrijfsarts en de (eerste) verzekeringsarts van het UWV geen rekening hebben gehouden met de brieven van de revalidatiearts en van de bedrijfsarts die de second opinion heeft gegeven, en omdat er nadien ook nog een brief van de behandelend psychiater is gekomen met een diagnose en een voorstel voor een behandeling.
Op grond van een bevoegdheid in de wet, besluit de kantonrechter daarom om vragen te stellen aan de verzekeringsarts van het UWV die het deskundigenoordeel heeft gegeven. De beslissing op de vordering van de werknemer wordt aangehouden in afwachting van de reactie van die verzekeringsarts.
Deskundigenoordelen van het UWV blinken zelden uit door een overtuigende motivering. Desondanks stellen rechters zich vaak achter dat deskundigenoordeel. Soms stellen rechters daarbij dat zij het deskundigenoordeel van het UWV moeten volgen omdat het UWV nu eenmaal door de wet als deskundige is aangewezen. Dat is in elk geval onjuist. De rechter dient een eigen oordeel te geven en moet daarbij het advies van de bedrijfsarts tegen het deskundigenoordeel van het UWV afwegen. De motivering van het oordeel van de bedrijfsarts en het oordeel van de verzekeringsarts van het UWV en de zorgvuldigheid waarmee beide oordelen tot stand zijn gekomen (waarbij met name van belang is of informatie is opgevraagd bij de behandelende artsen) zouden moeten bepalen welk oordeel de rechter dient te volgen.
Tegen deze achtergrond is het goed te lezen dat deze kantonrechter kritisch kijkt naar zowel het oordeel van de bedrijfsarts als dat van de verzekeringsarts van het UWV. De wettelijke mogelijkheid om informatie te vragen aan de verzekeringsarts van het UWV wordt zelden benut, maar terecht doet de kantonrechter dat in deze zaak nu wel. Kantonrechters zouden dat veel vaker moeten doen.
In deze zaak had de werknemer toestemming gegeven voor kennisname van het antwoord van de verzekeringsarts (dat natuurlijk medische gegevens zou bevatten). Als dat niet zo zou zijn geweest, had de kantonrechter kunnen bepalen dat het antwoord van de verzekeringsarts alleen aan de gemachtigde van de werkgever zou worden gezonden en dat voor die gemachtigde dan ten aanzien van de medische gegevens een geheimhoudingsverplichting zou gelden ten opzichte van de werkgever. Deze wijze van omgaan met medische gegevens komt vaak voor in bestuursrechtelijke procedures, maar de mogelijkheid daartoe bestaat ook in civiele procedures.