Bij brief van 4 juli 2019 heeft de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de
uitwerking van de maatregelen die zullen worden getroffen naar aanleiding van
de afspraken in het regeerakkoord betreffende de loondoorbetaling bij ziekte en
WIA.
Bij brieven van 20 december 2018 heeft de Minister de Tweede
Kamer geïnformeerd over wijziging van de plannen die op dit punt in het
regeerakkoord waren opgenomen, maar aanleiding van afspraken met de
werkgeversorganisaties en het Verbond van verzekeraars. De daarbij afgesproken
maatregelen vallen uiteen in drie onderdelen:
Per 1 januari 2020 zal een verzekering worden opgetuigd
die (met name kleine) werkgevers zullen kunnen sluiten, waarbij niet alleen het
risico van loondoorbetaling tijdens ziekte gedurende de eerste twee ziektejaren
zal worden gedekt, maar die ook hulp geeft bij het voldoen aan de
verplichtingen en taken die in deze twee ziektejaren op de werkgever rusten (de
"MKB verzuim-ontzorg-verzekering”). Deze maatregel zou met ingang van 2021
gepaard gaan met een financiële tegemoetkoming van € 450 miljoen, die vanwege
het feit dat deze zou bestaan uit een premiekorting voor een vast bedrag per
werkgever, grotendeels ten goede zou komen aan kleine werkgevers.
Het advies van de bedrijfsarts over de
belastbaarheid van de werknemer zal leidend worden bij de toetsing van het
re-integratieverslag door het UWV, zodat een verschil van inzicht tussen de
bedrijfsarts en de verzekeringsarts van het UWV niet meer kan leiden tot het
opleggen van een loonsanctie aan de werkgever.
Werkhervatting door een (ex-) werknemer met een
WIA uitkering zal gedurende de eerste vijf jaar niet leiden tot verlaging van
het arbeidsongeschiktheidspercentage.
De maatregelen die een wijziging van
de wet vereisen, worden geregeld in een wetsvoorstel dat op 18 juni 2019 voor
internetconsultatie is gepubliceerd. De Minister wil het definitieve wetsvoorstel
vervolgens eind 2019 naar de Tweede Kamer sturen. De beoogde datum van
inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 juli 2020 voor de maatregel
betreffende het gedurende vijf jaar niet vanwege werkhervatting verlagen van
het arbeidsongeschiktheidspercentage en 1 januari 2021 voor de overige
maatregelen.
In het wetsvoorstel wordt het
volgende geregeld:
Financiële
tegemoetkoming van € 450 miljoen
In artikel 36a Wet financiering
sociale verzekeringen wordt een premiekorting geregeld van € 1.200 per
kalenderjaar, die door werkgevers per aangiftetijdvak tijdsevenredig in
mindering kan worden gebracht op de basispremie van artikel 34 Wet financiering
sociale verzekeringen (inclusief de opslag ter dekking van een deel van de
kosten van de kinderopvangtoeslag). Bij ministeriële regeling (Regeling Wfsv)
kunnen daarover nadere regels worden gesteld. De premie kan door deze
premiekorting echter niet negatief worden (wat zou kunnen gebeuren bij een
loonsom van minder dan ongeveer € 18.000 per jaar). De premiekorting geldt per
loonaangifte.
Indien in een loonaangiftetijdvak of
bij een loonaangiftenummer geen verrekening van de premiekorting kan
plaatsvinden, betekent dat niet dat in een ander loonaangiftetijdvak of bij een
ander loonaangiftenummer alsnog verrekening kan plaatsvinden.
In 2024 moet de premiekorting worden
vervangen door een gedifferentieerde premie voor het
Arbeidsongeschiktheidsfonds.
Leidend
maken van het advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de
werknemer bij de toetsing van de re-integratie-inspanningen door het UWV
De wetgever wil het onmogelijk maken
dat het UWV loonsancties oplegt die het gevolg zijn van het feit dat het
inzicht van de verzekeringsarts van het UWV over de belastbaarheid van de
werknemer (achteraf, bij de toetsing van het re-integratieverslag dat na 93
weken bij het UWV moet worden ingediend) dat afwijkt van het inzicht van de
bedrijfsarts (vooraf, bij de begeleiding van het ziekteverzuim en de
re-integratie tijdens de eerste 104 weken). Indien de bedrijfsarts bijvoorbeeld
zou oordelen dat er geen arbeidsmogelijkheden/re-integratiemogelijkheden zijn
en de verzekeringsarts achteraf van mening zou zijn dat er wel (meestal dan
slechts marginale) arbeidsmogelijkheden/re-integratiemogelijkheden waren, legt
het UWV een loonsanctie op omdat de werkgever in dat geval in het geheel geen
re-integratie-inspanningen heeft gepleegd.
Deze re-integratie-inspanningen
kunnen in de praktijk ook niet snel alsnog worden gepleegd, omdat de hele
re-integratie dan nog moet starten. Het gevolg is daarom meestal dat de
verplichting tot loondoorbetaling tijdens ziekte met de volle periode van 52
weken wordt verlengd.
In artikel 65 WIA is nu bepaald dat
het UWV bij de toetsing van het re-integratieverslag beoordeelt of de werkgever
en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de
re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Op basis van dit criterium
beoordeelt het UWV dus of een loonsanctie moet worden opgelegd. Het
wetsvoorstel beoogt om aan dit artikel toe te voegen dat het UWV bij deze
beoordeling uitgaat van de "weergave van de ongeschiktheid tot het verrichten
van arbeid wegens ziekte” van de bedrijfsarts.
Door de bepaling van artikel 26 lid
2 WIA geldt hetgeen is bepaald ten aanzien van de loonsanctie voor werkgevers
ook ten aanzien van eigenrisicodragers voor de Ziektewet en de sanctie die zij
opgelegd kunnen krijgen in de vorm van verlenging van de periode waarin zij de
Ziektewetuitkering van de ex-werknemer zelf moeten betalen. De wijziging van
artikel 65 WIA werkt daardoor ook door naar deze eigenrisicodragers.
Door in artikel 38 lid 2 Ziektewet
een zelfde wijziging door te voeren als in artikel 65 WIA, gaat hetzelfde gelden
voor de verhaalssanctie. Daarbij gaat het om werknemers waarvan de
arbeidsovereenkomst tijdens ziekte eindigt nadat zij tenminste zes weken ziek
waren. Als deze werkgevers geen eigenrisicodrager zijn voor de Ziektewet,
moeten zij bij de ziekmelding aan het UWV die zij op de laatste dag van de
dienstbetrekking moeten doen een re-integratieverslag voegen. Aan de hand van
dit re-integratieverslag doet het UWV de re-integratie-inspanningen en verhaalt
het UWV de Ziektewetuitkering over de periode waarin te weinig
re-integratie-inspanningen zijn gepleegd op de werkgever (artikel 39aa
Ziektewet).
Er is geen overgangsrecht voorzien.
Dat betekent dat de wet geldt vanaf de datum van inwerkingtreding voor alle
gevallen van beoordelingen van re-integratie-inspanningen die vanaf dat moment
plaatsvinden.
Het
gedurende vijf jaar niet vanwege werkhervatting verlagen van het
arbeidsongeschiktheidspercentage
In artikel 62a WIA wordt geregeld
dat vanaf het begin van de kalendermaand waarin een verzekerde met arbeid
inkomen verwerft een tijdvak van vijf jaar gaat lopen waarin de arbeid die de
verzekerde verricht niet wordt aangemerkt als "algemeen geaccepteerde arbeid
waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is” in de zin
van artikel 6 lid 3 WIA. Het gevolg daarvan is dat de inkomsten van deze arbeid
niet worden betrokken bij de vaststelling van de mate van
arbeidsongeschiktheid.
De bepaling van artikel 9 onder h
van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zal worden gewijzigd om
te bewerkstelligen dat deze bepaling gedurende het tijdvak van vijf jaren niet
geldt. Deze bepaling houdt in dat de praktische schatting van de mate van
arbeidsongeschiktheid (gebaseerd op daadwerkelijk genoten inkomsten uit arbeid)
boven de theoretische schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid
(gebaseerd op theoretische functies die de verzekerde nog zou kunnen vervullen)
gaat, als de praktische schatting tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid
leidt.
Pas na afloop van de periode van
vijf jaar zal het verwerven van inkomsten aanleiding zijn voor het UWV om een
herbeoordeling uit te voeren. Herbeoordelingen worden in deze periode van vijf
jaar nog steeds wel uitgevoerd op verzoek van de werkgever, maar dan zonder
praktische schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid. De theoretische
schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid kan dan nog steeds wel leiden
tot een verlaging of intrekking van de uitkering.
De gemiddelde inkomsten uit arbeid
over de laatste twaalf kalendermaanden van het tijdvak van vijf jaar worden
vervolgens gebruikt om de resterende verdiencapaciteit van de verzekerde vast
te stellen voor de periode na afloop van het tijdvak van vijf jaar.
De mogelijkheid om vijf jaar
inkomsten uit arbeid te verwerven zonder dat de mate van arbeidsongeschiktheid
wordt herzien, geldt zowel voor de WGA-uitkering als de IVA-uitkering. Ook
werknemers die volledig (80-100%) en duurzaam (geringe kans op herstel)
arbeidsongeschikt zijn, kunnen immers nog een resterende verdiencapaciteit van
maximaal 20% hebben en kunnen door herstel nog minder dan 80% arbeidsongeschikt
worden.
De wijziging van de wet krijgt
onmiddellijke werking vanaf het tijdstip van inwerkingtreding en geldt daarmee
ook voor verzekerden die al inkomsten uit arbeid genieten. In artikel 133m WIA
wordt echter bepaald dat het tijdvak van vijf jaar in die gevallen niet eerder
aanvangt dan met de inwerkingtreding van de wet.
In verband met de bovengenoemde
wijziging worden twee andere wetsbepalingen geschrapt dan wel deels buiten
werking gesteld:
artikel 56 lid 3 WIA;
artikel 60 lid 3 WIA.
Op grond van artikel 56 lid 3 WIA
eindigt de WGA-uitkering van een werknemer van wie de mate van
arbeidsongeschiktheid is gedaald tot minder dan 35% eerst na afloop van een
uitlooptermijn van twaalf maanden (in plaats van twee maanden, zoals voorzien
in artikel 56 lid 2 WIA), indien de daling van de mate van
arbeidsongeschiktheid het gevolg is van het feit dat de verzekerde met arbeid
meer verdient dan 65% van hetgeen hij zou verdienen als hij niet ziek was. De
noodzaak voor deze bepaling vervalt doordat op grond van artikel 62a (nieuw)
WIA al een tijdvak van vijf jaar geldt waarin de verdiensten uit arbeid niet
leiden tot verlaging van de WIA-uitkering. Artikel 56 lid 3 zal daarom
vervallen.
Op grond van artikel 60 lid 3 WIA
wordt aan verzekerden die volledig (80-100%) arbeidsongeschikt waren en
inmiddels gedeeltelijk (35-80%) arbeidsongeschikt zijn, gedurende 24
kalendermaanden de inkomenseis niet gesteld. De inkomenseis wordt gesteld aan
verzekerden die geen recht (meer) hebben op een loongerelateerde WGA-uitkering
en gedeeltelijk (35-80%) arbeidsongeschikt zijn. Om dan voor een WGA-loonaanvullingsuitkering
(op het niveau van 70% van het loon) in aanmerking te komen, moeten zij in elke
maand 50% verdienen van hun resterende verdiencapaciteit (het deel waarvoor zij
nog wel arbeidsgeschikt zijn). Als zij niet aan deze inkomenseis voldoen ontvangen
zij de lagere WGA-vervolguitkering (op het niveau van 70% van het minimumloon).
Door de inkomenseis 24 maanden lang niet te stellen, zijn verzekerden die eerst
volledig en later gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn 24 maanden lang verzekerd
van de hogere WGA-loonaanvullingsuitkering. De bepaling van artikel 60 lid 3
WIA wordt buiten werking gesteld voor verzekerden voor wie eerder het tijdvak
van vijf jaar heeft gegolden waarin de mate van arbeidsongeschiktheid niet op
basis van de feitelijke verdiensten is vastgesteld. Een termijn van 24 maanden
om werk te zoeken wordt niet meer nodig geacht als een verzekerde al vijf jaar
lang er blijk van heeft gegeven inkomsten uit arbeid te kunnen genieten.
Deze wetswijziging heeft gevolgen
voor werkgevers die de lasten van WGA-uitkeringen ondervinden omdat zij die als
eigenrisicodrager zelf betalen of omdat zij (middel)grote werkgever zijn en hun
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas als gevolg van de betaalde
WGA-uitkeringen verhoogd vastgesteld wordt.
Voor de loongerelateerde fase van de
WGA-uitkering heeft de wetswijziging geen gevolg. Als een werknemer met een
loongerelateerde WGA-uitkering inkomen uit arbeid gaat genieten, leidt dit tot
een korting op de uitkering ter grootte van 70% van die inkomsten (artikel 61
lid 1 WIA). En als de daling van de mate van arbeidsongeschiktheid tot minder
dan 35% plaatsvindt tijdens de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering,
eindigt het recht op uitkering toch pas op de dag waarop de loongerelateerde
WGA-uitkering eindigt (artikel 56 lid 2 WIA).
Na de loongerelateerde fase van de
WGA-uitkering ontvangt de verzekerde die aan de inkomenseis voldoet de
WGA-loonaanvullingsuitkering en de verzekerde die niet aan de inkomenseis
voldoet de WGA-vervolguitkering. Voor zover de WGA-loonaanvullingsuitkering
hoger is dan de WGA-vervolguitkering wordt deze niet aan de werkgever
toegerekend (artikel 117b lid 3 onder b Wet financiering sociale verzekeringen;
artikel 84 lid 2 WIA). Inkomen dat de verzekerde verdient komt in beginsel
bovenop de WGA-loonaanvullingsuitkering geheel aan de verzekerde toe, behoudens
indien de verzekerde met die inkomsten zijn gehele resterende verdiencapaciteit
benut, in welk geval de uitkering wordt gekort met 70% van de inkomsten
(artikel 61 lid 2 WIA). De inkomsten uit arbeid leiden bij een
WGA-loonaanvullingsuitkering dus in beginsel niet tot een lagere WGA-uitkering
en dus lagere WGA-lasten van de werkgever. Als de eerder vastgestelde mate van
arbeidsongeschiktheid tegelijkertijd langer in stand blijft als gevolg van het
daarbij niet in aanmerking nemen van de praktische verdiensten, blijft de
WGA-uitkering langer lopen en zijn de WGA-lasten van de werkgever dus hoger.
Omtrent de maatregelen die geen
wetswijziging vereisen vermeldt de Minister in zijn brief aan de Tweede
Kamer onder meer nog het navolgende.
MKB
verzuim-ontzorg-verzekering
De precieze polisvoorwaarden van
deze verzekering worden volgens de Minister in september bekend gemaakt, waarna
de verzekeringen per 1 januari 2020 kunnen worden gesloten.
In het convenant met de
werkgeversorganisaties en het Verbond van verzekeraars is onder meer
afgesproken dat de verzekeraar bij een MKB verzuim-ontzorg-verzekering in geval
van dreigend langdurig ziekteverzuim een door de verzekeraar geaccepteerde
casemanager wordt toegewezen en dat een werkwijzer wordt ontwikkeld ten aanzien
van de taken en verantwoordelijkheden van de casemanager. Deze werkwijzer is
inmiddels, op 15 juli 2019, gepubliceerd. De werkwijzer richt zich op de
casemanager en op de taken die de casemanager in het kader van de MKB
verzuim-ontzorg-verzekering dient te vervullen. Als kwaliteitseisen worden aan
de casemanager gesteld dat hij/zij geregistreerd is in een beroepsregister of
in dienst is van een gecertificeerde arbodienst of verzekeraar. Daarnaast
worden een aantal kwaliteitseisen aan de casemanager gesteld.
In het convenant is eveneens
afgesproken dat een loket zal worden ingericht waar werkgevers kunnen laten
toetsen of verzekeringen die pretenderen een MKB verzuim-ontzorg-verzekering te
zijn ook daadwerkelijk voldoen aan de eisen die worden gesteld in het convenant
en waar werkgevers met klachten over een MKB verzuim-ontzorg-verzekering
terechtkunnen. Dit loket zal volgens de Minister gedurende de zomer worden
ingericht.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!