Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
20 januari 2009, zaaknummers C-350/06 en C520/06 (Schultz-Hoff/Deutsche
Rentenversicherungsbund en Stringer e.a./Her Majesty’s Revenu and Customs), ECLI:EU:C:2009:18
Wet van 26 mei 2011 inzake het afschaffen van de
beperkte opbouw van minimum vakantierechten tijdens ziekte, de invoering van
een vervaltermijn voor de minimum vakantiedagen en de aanpassing van enige
andere artikelen in de regeling voor vakantie en verlof in Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek, Staatsblad 2011, nummer 318
Artikel
7 van de Arbeidstijdenrichtlijn verplicht de Lid-Staten van de Europese Unie om
maatregelen te treffen teneinde een minimumvakantie met behoud van loon
gedurende tenminste vier weken per jaar te garanderen.
In
zijn arrest van 20 januari 2009 (Schultz-Hoff) heeft het Hof van Justitie EU bepaald dat dit
betekent dat een werknemer tijdens arbeidsongeschiktheid vakantiedagen dient op
te bouwen zolang als hij tijdens ziekte recht op loon heeft, in Nederland
derhalve gedurende 104 weken.
Naar
aanleiding van dit arrest heeft is het Nederlandse Burgerlijk Wetboek bij wet
van 26 mei 2011 gewijzigd per 1 januari 2012. Vanaf 1 januari 2012 hebben
Nederlandse werknemers derhalve daadwerkelijk recht op opbouw van vakantiedagen
tijdens arbeidsongeschiktheid gedurende de duur van de
loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte. Dit recht hadden Nederlandse
werknemers echter al vanaf 23 november 1996 moeten hebben, omdat dat de uiterste
datum was waarop de Nederlandse regering de Richtlijn in Nederlandse wetgeving
had moeten omzetten.
In
een arrest van 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2722, heeft de Hoge
Raad de Nederlandse Staat aansprakelijk geacht voor de schade die werknemers
hebben geleden doordat de Arbeidstijdenrichtlijn niet tijdig in Nederlandse
wetgeving was omgezet, waardoor werknemers van 23 november 1996 tot 1 januari
2012 geen volledige opbouw van vakantiedagen tijdens arbeidsongeschiktheid
hebben genoten.
In een publicatie van 23 februari 2016 heeft het Agentschap
SZW aangegeven dat het schadeclaims die ter zake bij de Nederlandse Staat zijn
ingediend (ongeveer 1.300) zal gaan afhandelen op volgorde van binnenkomst.
Inmiddels heeft het Agentschap SZW een toelichting
gepubliceerd, waarin wordt aangegeven op welke wijze de Staat de ingediende
schadeclaims zal gaan afwikkelen. Daarbij wordt een uniforme methode
gehanteerd, die enerzijds rekening houdt met de individuele situatie van
werknemers maar anderzijds op een aantal punten is vereenvoudigd, om werknemers
tegemoet te komen bij het aanleveren van bewijsstukken.
Uitgangspunten van de Staat bij het betalen van
schadevergoeding zijn dat:
de werknemer tussen 23 november 1996 (de datum
waarop de Arbeidstijdenrichtlijn in Nederlandse wetgeving zou moeten zijn
omgezet) en 1 januari 2012 meer dan een half jaar ziek moet zijn geweest
terwijl hij in loondienst was;
de arbeidsovereenkomst voor of op 23 november
2016 moet zijn geëindigd (derhalve binnen twintig jaar nadat de
Arbeidstijdenrichtlijn in Nederlandse wetgeving zou moeten zijn omgezet,
hetgeen verband zal houden met de verjaringstermijn van twintig jaar van
artikel 3:310 B.W., volgens welke rechtsvorderingen tot schadevergoeding in elk
geval verjaren door verloop van twintig jaren naar de gebeurtenis waardoor de
schade is veroorzaakt);
de werknemer bij het einde van de
arbeidsovereenkomst geen vergoeding mag hebben ontvangen voor de laatste
anderhalf jaar (de Nederlandse wet verplichtte de werkgever immers steeds al om
bij het einde van de arbeidsovereenkomst de vakantiedagen gedurende het eerste
halfjaar te vergoeden) van de vakantiedagen die opgebouwd zijn tijdens ziekte;
de claim verjaard is als na het einde van de
arbeidsovereenkomst of na 20 januari 2009 (de datum van het arrest van het Hof
van Justitie van de Europese Unie) vijf jaar is verstreken hetgeen verband zal
houden met de verjaringstermijn van vijf jaar van artikel 3:310 B.W., volgens
welke rechtsvorderingen tot schadevergoeding verjaren door verloop van vijf
jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de
schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.N.B.: Het is opmerkelijk dat
de Staat enerzijds zijn verplichting tot schadevergoeding heeft ontkend tot het
arrest van de Hoge Raad van 18 september 2015 en dat de Staat anderzijds van
mening is dat de verjaringstermijn reeds is aangevangen bij het arrest van het
Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 januari 2009.
De Staat betaalt een vergoeding per
misgelopen vakantiedag, wettelijke rente vanaf de dag dat de
arbeidsovereenkomst is geëindigd tot 30 dagen na verzending van het
schikkingsvoorstel door het Agentschap SZW en een vergoeding van € 250 wegens
buitengerechtelijke incassokosten. Alleen de misgelopen wettelijke
vakantiedagen (vier weken per jaar) komen voor vergoeding in aanmerking.
Vergoed worden de vakantiedagen vanaf de eerste ziektedag tot zes maanden voor
het einde van de ziekteperiode. De vakantiedagen worden berekend alsof tijdens
de gehele ziekteperiode 100% arbeidsongeschiktheid heeft bestaan. Uitgegaan
wordt van het bruto uurloon op de datum van het einde van het dienstverband,
waarbij 8% vakantietoeslag wordt opgeteld en een vergoeding voor de
werkgeversbijdrage in de pensioenpremie, waarbij wordt uitgegaan van de hoogte
van het werkgeversdeel in de pensioenpremie van het ABP.
Werknemers ontvangen een
vaststellingsovereenkomst die zij getekend terug kunnen sturen aan het Agentschap
SZW, waarna betaling binnen zes weken plaatsvindt. Werknemers die niet akkoord
wensen te gaan met het schikkingsvoorstel van het Agentschap SZW moeten hun
vordering voorleggen aan de civiele rechter, in welk geval op het
schikkingsvoorstel geen beroep meer kan worden gedaan. Dat betekent dat
werknemers alle benodigde bewijsstukken ter onderbouwing van hun schade zullen
moeten overleggen.
N.B.: Ten onrechte verwijst de Staat
werknemers die kunnen bewijzen dat hun schade hoger is dan die waarvan het
Agentschap SZW zal uitgaan (bijvoorbeeld omdat het werkgeversaandeel in de
pensioenpremie hoger was dan bij het ABP) naar de civiele rechter. In zo verre
als deze werknemers de bewijslast van hun schade rond zouden krijgen, zou de
Staat tot vergoeding van de schade dienen over te gaan zonder dat werknemers
verplicht worden daarover een procedure bij de civiele rechter te starten.
Anders dan in het geval de werkgever
bij het einde van het dienstverband de vakantiedagen uitbetaald, wordt de
ontvangen schadevergoeding voor de heffing van de inkomstenbelasting niet als
loon aangemerkt.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!