In geval van overgang van de
onderneming zijn de gevolgen daarvan voor wat betreft de WGA-lasten
verschillend al naar gelang sprake is van de overgang van een gehele onderneming
respectievelijk overgang van een deel van een onderneming. In beide gevallen maakt
het verder verschil of de overdrager van de onderneming al dan niet
eigenrisicodrager is en of de verkrijger van de onderneming al dan niet
eigenrisicodrager is. Schematisch weergegeven zijn de gevolgen van de overgang voor
de WGA-lasten als volgt:
Bij
de overgang van een gehele onderneming:
tabel
Bij
de overgang van een (zelfstandig) deel van een onderneming:
tabel
Wat bij een vergelijking van de situatie bij overgang van
een gehele onderneming met de overgang van een deel van een onderneming vooral
opvalt, is dat, in het geval waarin de overdrager eigenrisicodrager is, de
WGA-uitkering door de verkrijger moet worden betaald als sprake is van een hele
onderneming en door de overdrager als sprake is van een deel van een
onderneming. De verkrijger van de onderneming heeft er dan alle belang bij dat
sprake is van de overgang van een deel van een onderneming.
In een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11
november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4322, was de vraag aan de orde wanneer sprake
was van de overgang van een gehele onderneming dan wel een deel van de
onderneming.
In de casus waar de Centrale Raad van Beroep over moest
beslissen was sprake van de overgang van een vestiging van een uitzendbureau.
Tot 1 juli 2011 werd de vestiging samen met zes andere vestigingen geëxploiteerd
door een B.V. (hierna: "de overdrager”), die daarbij optrad als franchisenemer
van een derde. Per 1 juli 2011 was deze vestiging op grond van een overeenkomst
overgenomen door de betrokkene (hierna: de "verkrijger”), die deze eveneens als
franchisenemer voor de derde ging exploiteren. De exploitatie van de andere zes
vestigingen werd na 1 juli 2011 onverminderd door de overdrager voortgezet.
De vestigingsmanager van een andere vestiging dan de
overgenomen vestiging was op 15 september 2009 ziek uitgevallen en aan haar was
door het UWV met ingang van 13 september 2011 een WGA-uitkering toegekend.
Eerst in april 2013 leidt de overname van de vestiging tot een reactie van het
UWV, die dan twee besluiten neemt. Op 25 april 2013 besluit het UWV dat de
WGA-uitkering van de werknemer voor 14,37% voor rekening van de verkrijger komt
en op 26 april 2013 (het "toerekeningsbesluit”) en op 26 april 2013 besluit het
UWV dat op de verkrijger een bedrag van € 7.414,68 wordt verhaald betreffende
de WGA-uitkering over de periode van 13 september 2011 tot 1 mei 2013 ( het
"verhaalsbesluit”). De verkrijger maakt bij het UWV bezwaar. Het UWV vat dat
bezwaar op als uitsluitend gericht tegen het verhaalsbesluit en verklaart het
bezwaar ongegrond. In beroep oordeelt de rechtbank echter dat het bezwaar ook
tegen het toerekeningsbesluit gericht was. Omdat het UWV zich daar in hoger
beroep niet tegen verzet, speelt dit aspect geen rol meer in de uitspraak van
de Centrale Raad van Beroep.
Uit de beslissing van het UWV kan worden afgeleid dat de
overdrager geen eigenrisicodrager was en de verkrijger wel. Uitsluitend in dit
geval immers kan sprake zijn van de gedeeltelijke toerekening van een
WGA-uitkering. Deze constatering betekent twee dingen.
Op de eerste plaats is er geen verzekeraar die het risico
van de betaling van de WGA-uitkering door de overdrager heeft verzekerd. De
overdrager is immers geen eigenrisicodrager. In de praktijk kan een dergelijke
verzekeraar worden aangesproken tot betaling van de WGA-uitkering, ook als de verzekerde
wettelijk niet langer verplicht is die WGA-uitkering te betalen. Verzekeraars
beschouwen dit risico als een verzekerd uitlooprisico. De verkrijger in deze
zaak had dus niet de mogelijkheid om de verzekeraar van de overdrager aan te
spreken tot betaling van de WGA-uitkering.
Op de tweede plaats betekent dit dat de verkrijger de hele
WGA-uitkering moet betalen bij de overname van een gehele onderneming en een
deel van de WGA-uitkering als sprake is van de overname van een gedeelte van
een onderneming. Het UWV gaat uit van de overname van een gedeelte van de
onderneming (van 14,37%). Het UWV spreekt daarbij over een inlooprisico. De
vraag is of die aanduiding wel zo zuiver is. Als inlooprisico wordt doorgaans
aangemerkt het in artikel 84 lid 1 WIA genoemde geval dat een werkgever
eigenrisicodrager wordt en dat hij dan ook de WGA-uitkering moet betalen van
een werknemer waarvan de eerste dag van de wachttijd al is ingegaan ("die al
arbeidsongeschikt is geworden”) vóór de dag waarop de werkgever eigenrisicodrager
werd. In dit geval gaat het echter niet om een werknemer die al
arbeidsongeschikt was toen de werkgever eigenrisicodrager werd maar om een
werknemer waarvan de WGA-uitkering gedeeltelijk op de werkgever wordt verhaald
vanwege de gedeeltelijke overgang van een onderneming. Omdat de term
"inlooprisico” niet in de wet voorkomt, kunnen daaraan geen consequenties
worden verbonden. Ook dit aspect is voor de uitspraak van de Centrale Raad van
Beroep daarmee niet van belang.
Ondanks dat de werkgever dus slechter af zou zijn bij de
overgang van een gedeelte van een onderneming (verhaal door het UWV van een
deel van de WGA-uitkering) dan bij de overgang van een hele onderneming
(betaling van de gehele WGA-uitkering), stelt de werkgever zich op het standpunt
dat sprake is van de overname van een gehele onderneming. Hij stelt daarbij
echter dat dat betekent dat de WGA-uitkering van de vestigingsmanager niet aan
die onderneming zou moeten worden toegerekend zodat de WGA-uitkering in het
geheel geen gevolgen heeft voor de verkrijger.
Zowel de rechtbank Overijssel als de Centrale Raad van
Beroep stellen de verkrijger in het gelijk.
De rechtbank stelt dat de verkrijger de vestiging in zijn
geheel heeft overgenomen, omdat de verkrijger alle uitzendactiviteiten van de
betreffende vestiging ging uitoefenen en alle activa van deze vestiging van de
overdrager heeft overgenomen. De rechtbank acht verder van belang dat elke
vestiging volledig zelfstandig van de andere vestigingen opereerde, omdat sprake
was van eigen omzet, een eigen administratie en eigen management en omdat de
vestigingen onderling geen contact hadden. De enkele omstandigheid dat blijkens
de polisadministratie van het UWV het aansluitingsnummer van de verkrijger
gelijk was aan het aansluitingsnummer van de overdrager, doet volgens de
rechtbank aan dit oordeel niet af.
De Centrale Raad van Beroep verwerpt het verweer van het UWV,
dat was gebaseerd op informatie van de belastingdienst volgens welke de
overdrager een zelfstandige rechtspersoon en inhoudingsplichtige voor de
loonheffingen was met zeven vestigingen, op grond waarvan het UWV van mening
was dat de overgedragen vestiging niet als een zelfstandige onderneming te
beschouwen was.
De Centrale Raad van Beroep refereert er aan dat het begrip
overgang van onderneming in artikel 84 lid 3 en 4 WIA is ontleend aan artikel
7:662 B.W., in welk artikel is bepaald dat onder overgang wordt beschouwd: "de
overgang van een geheel van georganiseerde middelen, dat bestemd is tot het ten
uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, welk
geheel bij die overgang zijn identiteit als een economische eenheid behoudt”.
De rechtbank heeft volgens de Centrale Raad van Beroep terecht geoordeeld dat
de overgang van de vestiging als de overgang van een zelfstandige economische
eenheid moet worden aangemerkt, omdat de bedrijfsactiviteiten van de vestiging
economisch voldoende bepaalbaar en identificeerbaar waren. Er was sprake van de
vervreemding van een lopende zelfstandige onderneming, doordat dezelfde
bedrijfsactiviteiten door een nieuwe ondernemer werden voortgezet, terwijl de
werkneemster met de WGA-uitkering niet in die economische eenheid werkzaam was.
Uitdrukkelijk overweegt de Centrale Raad van Beroep dat niet
van doorslaggevend belang is dat de diverse vestigingen door één rechtspersoon
werden geëxploiteerd en dat die rechtspersoon de inhoudingsplichtige was voor
de loonheffing van de vestiging tot 1 juli 2011. Niet de vraag op welke
rechtspersoon bepaalde verplichtingen van fiscale of andere aard rusten is
volgens de Centrale Raad van Beroep van belang, maar de vraag welke economische
eenheid de maatschappelijke bron van arbeidsverhoudingen is.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep zal voor het
UWV als een onaangename verrassing komen. Het UWV pleegt zich bij het bepalen
van de gevolgen voor de overgang van een onderneming te baseren op gegevens die
de belastingdienst aanlevert en de belastingdienst baseert zich uitsluitend op
administratieve gegevens betreffende aansluitingsnummers en daaraan gekoppelde loonsommen en
uitkeringsbedragen. Dit aansluitingsnummer wordt wel genoemd in artikel 3.5 lid
1 onder b Regeling SUWI als gegeven van de werkgever dat het UWV in de
verzekerdenadministratie ten aanzien van elke werknemer dient vast te leggen,
maar als ik goed zie ontbreekt een verdere regeling van dit aansluitingsnummer
in de wet. In de praktijk komt de situatie voor dat één werkgever meerdere
aansluitingsnummers heeft, met als gevolg ook dat de toerekening van
WGA-uitkeringen anders verloopt dan het geval zou zijn geweest als de
WGA-uitkering gewoon aan de werkgever was toegerekend. De vraag is of deze
situatie, die door werkgevers overigens vaak uitdrukkelijk wordt gewenst, wel
in overeenstemming is met de wet.
In de praktijk komen situaties voor waarin de lasten als
gevolg van WGA-uitkeringen door de overname van een deel van de onderneming
versnipperd raken over meerdere werkgevers. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld
voor als een werkgever een deel van een onderneming overneemt van een werkgever
die geen eigenrisicodrager is, ongeacht of de verkrijger eigenrisicodrager is
of niet. De situatie van de overgang van een deel van een onderneming doet zich
met name vaak voor in sectoren zoals schoonmaak, bedrijfscatering en
beveiliging, omdat het verlies van een opdracht voor een bepaald project en de
gunning van die opdracht aan een andere ondernemer vaak geldt als de overgang
van een deel van een onderneming. Ook het eindigen van een concessie en de
gunning van die concessie aan een andere ondernemer kan gelden als de overgang
van een deel van een onderneming. In die situaties rekenen de belastingdienst
en het UWV aan de verkrijger van het deel van die onderneming een, meestal
klein, deel van de loonsommen en WGA-uitkeringen (als de verkrijger geen
eigenrisicodrager is) respectievelijk een deel van de WGA-uitkeringen (als de
werkgever wel eigenrisicodrager is) toe. Verdere versnippering kan optreden als
een opdracht of concessie in de loop van de tijd meer dan eens is overgegaan.
Dan rekenen de belastingdienst en het UWV aan de werkgever "een deel van een
deel” van de loonsommen en WGA-uitkeringen respectievelijk de WGA-uitkeringen
toe. De toerekening van WGA-uitkeringen aan werkgevers kan daardoor complex
worden.
Voortaan zal de belastingdienst respectievelijk het UWV zich
eerst een inhoudelijk oordeel moeten vormen over de vraag wanneer sprake is van
een onderneming in plaats van af te gaan op uitsluitend de administratieve
koppeling van een WGA-uitkering aan een aansluitingsnummer. Als sprake is van
de overgang van een onderneming en niet van de overgang van een deel van een
onderneming, moet de WGA-uitkering de onderneming volgen en niet worden
versnipperd. Administratief zal dat voor de belastingdienst en het UWV waarschijnlijk
alleen uitvoerbaar zijn door dan aan die onderneming ook een zelfstandig
aansluitingsnummer toe te kennen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep zorgt niet
alleen voor extra werk voor de belastingdienst en het UWV, maar roept ook de
nodige vragen op.
Als niet de administratieve vraag beslissend is aan welk aansluitingsnummer
de WGA-uitkering is gekoppeld maar de inhoudelijke vraag welke economische
eenheid de maatschappelijke bron van de arbeidsverhoudingen is, dan is niet
alleen voorstelbaar dat één rechtspersoon meerdere ondernemingen voert maar ook
het omgekeerde geval dat meerdere ondernemingen samen één onderneming voeren.
Stel dat de feitelijke situatie in het onderhavige geval precies omgekeerd was
geweest en dat elke vestiging van het uitzendbureau geëxploiteerd werd door een
afzonderlijke rechtspersoon, maar dat elke rechtspersoon c.q. vestiging niet
zelfstandig opereerde, dat geen sprake was van eigen omzet maar van
gezamenlijke omzet, dat geen sprake was van een eigen administratie maar van
een gezamenlijke administratie en dat de vestigingen wel onderling contact
zouden hebben gehad, is dan de verkoop van de activiteiten van één vestiging de
overgang van een gedeelte van een onderneming, ondanks dat alle activa en alle
werknemers van de rechtspersoon die de vestiging exploiteert worden overgenomen?
Voor de verkrijger maakt dat verschil, met name als de overdrager eigenrisicodrager
is. Bij de overgang van een gehele onderneming dient immers de verkrijger de
WGA-uitkering te betalen terwijl de overdrager dat moet doen bij de overgang
van een gedeeltelijk onderneming.
De vraag is verder welke na de uitspraak van de Centrale
Raad van Beroep nog de ruimte is om aan te nemen dat sprake is van de overgang
van een deel van een onderneming. De Centrale Raad van Beroep hecht in zijn
uitspraak groot belang aan de verwijzing in artikel 84 WIA naar de bepaling van
artikel 7:662 B.W. Maar in artikel 7:662 B.W. is het onderscheid tussen een
gehele onderneming en een deel van een onderneming niet van belang. Het derde
lid bepaalt eenvoudigweg dat een vestiging of onderdeel van een onderneming
voor de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake de overgang van een
onderneming als een onderneming wordt beschouwd. Zodra het mogelijk blijkt om
een deel van een onderneming af te splitsen en dat deel over te dragen, zijn de
wettelijke regels met betrekking tot de overgang van onderneming van
toepassing. Betekent de verwijzing naar artikel 7:662 B.W. dan niet ook dat de
overgang van een deel van een onderneming vanwege het derde lid van artikel
7:662 B.W. steeds als de overgang van een hele onderneming dient te worden
beschouwd? Deze conclusie zou wel volgen uit de verwijzing naar artikel 7:662
B.W. maar lijkt niet voor de hand te liggen. Hierboven zagen wij al dat de
gevolgen van de overgang van een gehele onderneming en van de overgang van een
deel van een onderneming voor de toerekening van de lasten als gevolg van een
WGA-uitkering wel verschillend zijn. Toepassing van artikel 7:662 lid 3 B.W.
ook ten aanzien van de gevolgen voor de toerekening van WGA-uitkeringen zou betekenen
dat van de overgang van een deel van een onderneming geen sprake kan zijn. Ook
het feit dat de Centrale Raad van Beroep inhoudelijke criteria (eigen omzet,
eigen administratie, geen onderling contact tussen de vestigingen) hanteert om
te beslissen dat sprake is van de overgang van een hele onderneming, doet
veronderstellen dat er ruimte is om te beslissen dat sprake is van de overgang
van een deel van een onderneming als de feiten anders liggen.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!