Wat was er aan de hand?
Een tweetal grote werkgevers (zustermaatschappijen) was
eigenrisicodrager voor de WGA. Daardoor betaalden de werkgevers de
WGA-uitkering van een groot aantal (ex-) werknemers zelf. Nadat men
eigenrisicodrager geworden was, besloot men om bij het UWV voor al die
werknemers herbeoordelingen aan te vragen. Al snel bleek dat bij die
herbeoordeling het overgrote merendeel van de WGA-uitkeringen van die
werknemers werd ingetrokken. Een enkele maal werd de WGA-uitkering
ingetrokken omdat de werknemer inmiddels minder dan 35%
arbeidsongeschikt was. Veel vaker werd de WGA-uitkering ingetrokken
omdat de werknemer weliswaar nog steeds volledig arbeidsongeschikt
geacht werd, maar nu inmiddels met een niet meer dan geringe kans op
herstel. In dat geval behoort aan de werknemer een IVA-uitkering te
worden toegekend. Het effect is in beide gevallen hetzelfde: de
werkgever behoefde de uitkering van de werknemer niet langer zelf te
betalen.
Getriggerd door het grote aantal intrekkingen van de WGA-uitkeringen van
(ex-) werknemers, besloten de beide werkgevers gaandeweg om ook eens
bezwaar te maken tegen de beslissing tot intrekking van de
WGA-uitkering, natuurlijk niet met het doel om die intrekking zelf
ongedaan te maken, maar om te onderzoeken of die intrekking van de
WGA-uitkering niet al per een eerder tijdstip had moeten plaatsvinden.
Nadat bezwaar gemaakt was werden van het UWV de stukken ontvangen die
ten grondslag hadden gelegen aan de beslissingen over de WGA-uitkering.
Daarbij bleek dat door de verzekeringsartsen van het UWV bij de
toekenning van de WGA-uitkering was aangegeven dat op een later tijdstip
(doorgaans zes of twaalf maanden later) een herbeoordeling zou moeten
plaatsvinden, maar dat het UWV deze herbeoordeling vervolgens niet had
uitgevoerd. Het bezwaar van de beide werkgevers dat een eerdere
herbeoordeling had moeten plaatsvinden, werd door het UWV in vier
gevallen verworpen met als belangrijkste argument dat de werkgever dan
maar zelf eerder om een herbeoordeling had moeten vragen.
De beide werkgevers besloten het daarbij niet te laten zitten en stelden
beroep in bij de rechtbank. Om het beroep te ondersteunen werd aan een
medisch adviseur gevraagd om te beoordelen wat de kans zou zijn dat bij
een eerdere herbeoordeling ook tot eerdere intrekking van de
WGA-uitkering geconcludeerd had moeten worden. In één van die gevallen
leidde de rapportage van die medisch adviseur tot intrekking van het
beroep door de werkgever, omdat bij een eerdere herbeoordeling toch ook
nog steeds een WGA-uitkering zou zijn toegekend. In een ander geval
besloot het UWV na raadpleging van zijn bezwaarverzekeringsarts om
alsnog aan de bezwaren van de werkgever tegemoet te komen. Over de twee
resterende gevallen moest de rechtbank beslissen.
Hoe kwam de rechtbank tot zijn beslissing?
Met een beroep op de wetsgeschiedenis van de WIA kwam de rechtbank tot
de conclusie dat het de taak van het UWV is om een herbeoordeling uit te
voeren op het moment dat eerder daartoe is aangegeven door de
verzekeringsarts of de arbeidsdeskundige van het UWV. De rechtbank bleek
bovendien van mening dat het UWV nog wat uit te leggen had, omdat in
één van de vier gevallen de WGA-uitkering wel alsnog op een eerder
tijdstip werd ingetrokken. De afwijzing in de beide gevallen die nog aan
de rechtbank ter beslissing voorlagen was daar-om zonder nadere
motivering in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank verklaarde de beroepen van de werkgevers gegrond en
vernietigde de beslissin-gen die het UWV op de bezwaarschriften had
genomen. Het UWV werd verplicht om nieuwe beslissingen op de
bezwaarschriften van de werkgevers te nemen.
Rechtbank "s-Hertogenbosch 10 juli 2012, www.rechtspraak.nl, LJN: BX1780 en BX1784
De beide uitspraken van de rechtbank betreffen gevallen uit onze eigen
praktijk. De uitspraken zijn belangrijk omdat het UWV aan werknemers die
volledig arbeidsongeschikt zijn meestal een WGA-uitkering toekent (die
voor rekening van de werkgever komt) terwijl dat ook een IVA-uitkering
zou kunnen zijn (die niet voor rekening van de werkgever komt). Het
verschil zit in de veronderstelde herstelkans van de werknemer (wel of
niet een meer dan geringe kans op herstel). Het UWV motiveert de
aangenomen herstelkans van het UWV meestal zeer matig of soms zelfs
helemaal niet. Vaak vindt pas een serieuze motivering plaats als de
werkgever of de werknemer bezwaar maakt. En het UWV hanteert als
officieel beleid dat vervolgens geen herbeoordelingen plaatsvinden als
de werkgever of de werknemer daar niet eerst zelf om vragen. Daardoor
blijft in de praktijk meestal een latere evaluatie van de bij toekenning
van de WGA-uitkering aangenomen herstelkans (die meestal al matig
onderbouwd was) achterwege. De uitspraken van de rechtbank (waartegen
het UWV nog binnen zes weken hoger beroep kan instellen) betekenen dat
het UWV zijn beleid op het punt van herbeoordelingen moet aanpassen. Of
het UWV daartoe in staat is, kan worden betwijfeld aangezien het UWV
kampt met een chronisch tekort aan verzekeringsartsen. Maar in elk geval
zou een werkgever door de uitspraken van de rechtbank bij de intrekking
van een WGA-uitkering in bezwaar voortaan kunnen toetsen of niet een
eerdere intrekking van de WGA-uitkering had moeten plaatsvinden.
5 augustus 2012
mr. J.P.M. (Joop) van Zijl,
advocaat