Wijzigingen betreffende het minimumloon: een update
De afgelopen jaren zijn veel wijzigingen aangebracht in de
wettelijke regeling van het minimumloon. Per 1 januari 2018 treden verdere
wijzigingen in werking. En ook daarna zijn verdere wijzigingen gepland. Tijd
voor een update.
Achtergrond
De reden voor de verschillende wijzigingen die zijn
aangebracht in de Wet op het minimumloon en de minimum vakantiebijslag (WML) c.q.
die daar nog in zullen worden opgenomen is gelegen in de breed gedragen wens om
te voorkomen dat de arbeidsmarkt wordt "bedorven” door arbeidskrachten die zouden
werken tegen een beloning die onder de grens van het wettelijk minimumloon
ligt. Dat gevaar dreigt met name bij buitenlandse werknemers (in de praktijk
met name afkomstig uit Oost-Europese landen) en bij "schijnzelfstandigen”.
Bij een deel van de buitenlandse werknemers dreigt het
gevaar dat zij bereid zouden zijn om onder het wettelijk minimumloon te werken
omdat zij met een dergelijke beloning in hun thuisland nog goed in hun levensonderhoud
zouden kunnen voorzien. Bij de schijnzelfstandigen dreigt het gevaar dat zij
tegen wil en dank in de positie van zelfstandige zijn gedrongen (mogelijk zelfs
na eerst werknemer te zijn geweest), uitsluitend omdat aan hen dan een lagere
beloning kan worden betaald vanwege het ontbreken van voorzieningen voor
arbeidsongeschiktheid en pensioen en vanwege de lagere belasting die het gevolg
is van de zelfstandigenaftrek in de inkomstenbelasting.
Om te voorkomen dat Nederlandse werknemers op de
arbeidsmarkt worden verdrongen door buitenlandse werknemers die onder het
minimumloon werken en door schijnzelfstandigen, moet onder meer worden
gewaarborgd dat ook voor deze arbeidskrachten het wettelijk minimumloon zou
geldt en dat de betaling daarvan ook effectief gehandhaafd kan worden. Met dat
doel zijn de onderstaande maatregelen getroffen.
Wettelijke maatregelen
De wetten en besluiten waarbij de afgelopen jaren wijzigingen
zijn aangebracht in de WML respectievelijk waarbij alsnog wijzigingen zullen
worden aangebracht in de WML zijn de volgende:
Wet van 4 juni 2015 tot wijziging van de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en
enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke
wetgeving in verband met de aanpak van schijnconstructies door werkgevers (Wet
aanpak schijnconstructies), Staatsblad 2015, nummer 233 (grotendeels in werking
getreden per 1 juli 2015, voor wat betreft het verbod tot verrekening en
inhouding per 1 januari 2017).
Besluit van 24 oktober 2016, tot wijziging van
het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag teneinde
betalingsverplichtingen aan te wijzen ten aanzien waarvan de werknemer bevoegd
is om schriftelijke volmacht te verlenen aan de werkgever om uit het uit te
betalen minimumloon in zijn naam betalingen te verrichten voor huisvesting en
zorgverzekering en voor enkele andere betalingsverplichtingen en enkele andere
wijzigingen, Staatsblad 2016, 419 (in
werking getreden per 1 januari 2017).
Wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van
de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband
met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het
volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere
wijzigingen, Staatsblad 2017, nummer 24 (in werking getreden per 1 juli 2017 en
1 januari 2018).
Regeling van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid van 28 maart 2017, 2017-0000055159, houdende voorwaarden met
betrekking tot een voorgestelde stukloonnorm door een werkgeversorganisatie en
wijze van publicatie van een stukloonnorm (Regeling voorwaarden en publicatie
stukloonnorm), Staatscourant 2017, nummer 18600, (inwerkingtreding per 1
januari 2018).
Wet van 29 maart 2017 tot wijziging van de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing
verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht, Staatsblad
2017, nummer 290 (inwerkingtreding per 1 januari 2018).
Concept voor een Voorstel van 19 april 2017 voor
een wet houdende wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en
enige andere wetten in verband met de invoering van een uniform wettelijk
minimumuurloon (Wet minimumuurloon), nog niet bij de Tweede Kamer ingediend.
Onkostenvergoedingen
op loonstrook
Op de loonstrook moeten de bedragen waaruit het loon is
samengesteld, waaronder eventuele onkostenvergoedingen, alsmede de bedragen die
op het loon zijn ingehouden worden gespecificeerd, aldus dat blijkt hoe hoog de
onkostenvergoedingen zijn, voor welke onkosten de vergoedingen worden verstrekt
en welke onkostenvergoedingen samenhangen met de dienstbetrekking (artikel
7:626 B.W.). Doel van deze maatregel is om te voorkomen dat werkgevers met
behulp van onbestemde onkostenvergoedingen het wettelijk minimumloon verlagen,
stellend dat het gaat om onkostenvergoeding die in feite tot het loon in de zin
van de WML behoort.
De werkgever is ook verplicht om de loonstrook (of andere
bescheiden waaruit de informatie kan blijken die op de loonstrook moet staan)
aan de Inspectie SZW te verstrekken (artikel 18b lid 2 WML).
(Ingevoerd bij de Wet aanpak schijnconstructies per 1 juli
2015)
Verbod op contante
betaling van minimumloon
Omdat contante betaling van het minimumloon fraudegevoelig
is (vervalste kwitanties; kwitanties voor een te hoog bedrag; blanco
kwitanties) moet de betaling van het minimumloon voortaan giraal geschieden
(artikel 7a WMM). Uitgezonderd hiervan is de betaling van de vakantietoeslag en
de betaling van het loon aan de werknemer die doorgaans op minder dan vier
dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten
behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in
dienstbetrekking staat (Regeling dienstverlening aan huis).
(Ingevoerd bij de Wet aanpak schijnconstructies per 1 juli
2015.)
Ketenaansprakelijkheid
Teneinde te bereiken dat werknemers het loon ontvangen
waarop zij recht hebben en teneinde oneerlijke concurrentie tussen werkgevers
te voorkomen is een civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid voor betaling van
het op grond van de arbeidsovereenkomst verschuldigde loon ingevoerd.
Deze aansprakelijkheid houdt in dat degene die als
opdrachtgever te gelden heeft bij een overeenkomst van opdracht of een
overeenkomst van aanneming van werk hoofdelijk aansprakelijk is voor de
betaling van het loon dat de werknemer heeft ten opzichte van de werkgever die
de overeenkomst van opdracht of de overeenkomst van aanneming van werk uitvoert
(artikel 7:616a lid 1 B.W.). Als de opdrachtgever aannemelijk kan maken dat hij
niet kan worden verweten dat het loon niet is voldaan, is hij echter van zijn
aansprakelijkheid bevrijd (artikel 7:616a lid 2 B.W.). De aansprakelijkheid
geldt niet voor de natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van
een beroep of bedrijf (artikel 7:616a lid 3 B.W.).
De aansprakelijkheid geldt voor iedere opdrachtgever in de
keten, met dien verstande dat steeds eerst de eerstvolgende schakel in de keten
moet worden aangesproken, voordat de naast hogere schakel in de keten kan
worden aangesproken (artikel 7:616b B.W.). Alvorens de naast hogere schakel in
de keten te kunnen aanspreken, moet sprake zijn van één van de volgende
omstandigheden:
De opdrachtgever heeft geen bekende woon- of
verblijfplaats.
De opdrachtgever is niet in het Nederlandse of
buitenlandse handelsregister ingeschreven.
De opdrachtgever is failliet en het loon kan
niet uit de failliete boedel worden voldaan.
De opdrachtgever is bij onherroepelijke
rechterlijke uitspraak veroordeeld tot de betaling van het loon maar de
uitspraak kan niet ten uitvoer worden gelegd.
Indien een werknemer de verschillende schakels in de keten
na elkaar aansprakelijk heeft gesteld en na een jaar het verschuldigde loon nog
steeds niet heeft ontvangen, kan hij de hoofdopdrachtgever aansprakelijk
stellen (artikel 7:616b lid 4 B.W.). Daartoe moet de hoofdopdrachtgever wel
vooraf schriftelijk in kennis zijn gesteld van het instellen van een vordering
tegen een opdrachtgever lager in de keten. Als sprake is van langdurige en
forse onderbetaling daarvoor moet tenminste drie opeenvolgende maanden minder
dan de helft van het loon of minder dan 70% van het minimumloon zijn voldaan)
kan de hoofdopdrachtgever al binnen zes maanden worden aangesproken (artikel
7:616b lid 5 B.W.).
Het feit dat op de arbeidsovereenkomst of op de overeenkomst
van opdracht c.q. de overeenkomst van aanneming van werk buitenlands recht van
toepassing is verklaard, staat niet aan toepasselijkheid van de
aansprakelijkheid in de weg als de arbeid in Nederland is verricht (artikel
7:616c B.W.).
De opdrachtgever die namens de werkgever het loon heeft
betaald heeft verhaal op alle goederen van de werkgever en ook op alle goederen
van de opdrachtgever lager in de keten tegen wie een vordering op grond van de
hoofdelijke aansprakelijkheid niet is geslaagd (artikel 7:616d B.W.).
De werkgever en elke opdrachtgever, opdrachtnemer of
aannemer in de keten zijn op verzoek van de werknemer verplicht om binnen twee
weken schriftelijk de naam en de woon- of verblijfplaats te verstrekken van
degene met wie zij een overeenkomst van opdracht of overeenkomst van aanneming
van werk hebben gesloten en van de hoofdopdrachtgever (artikel 7:616e B.W.).
Bij gebreke hiervan kan de werknemer de betreffende opdrachtgever,
opdrachtnemer of aannemer aansprakelijk stellen met doorbreking van de volgorde
in de keten.
Om hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van het
loon te voorkomen zouden opdrachtgevers kunnen werken met bedrijven die een
bepaald keurmerk bezitten. Zij zouden echter ook voorafgaand contractuele
waarborgen kunnen treffen, zoals:
het hanteren van een code voor aanbesteding die
moet waarborgen dat een marktconforme prijs wordt betaald;
het opleggen van contractuele verplichtingen aan
opdrachtnemers of aannemers om zich te houden aan de toepasselijke wet- en
regelgeving en de geldende arbeidsvoorwaarden, waaronder de CAO, inclusief de
verplichting tot het meewerken aan controle;
het opnemen van een procedure over de
handelwijze bij eventuele misstanden;
het uitsluitend zaken doen met bedrijven die
zijn ingeschreven in het handelsregister.
Als zich desondanks duidelijke misstanden van onderbetaling
voordoen, kan een opdrachtgever zich aan de hoofdelijke aansprakelijkheid
onttrekken als hij zich dan achteraf wel inspant om de problemen in geval van
onderbetaling te laten oplossen.
(Ingevoerd bij de Wet aanpak schijnconstructies per 1 juli
2015.)
Verbod op verrekening
en inhouding
Om te voorkomen dat werkgevers vorderingen met het
minimumloon verrekenen zonder dat die vorderingen reëel of verifieerbaar zijn
(te hoge boetes, te hoge bedragen voor huisvesting, te hoge bedragen voor het
voldoen van de premie van een zorgverzekering) worden verrekeningen met en inhoudingen
op het wettelijk minimumloon niet langer toegestaan (artikel 13 WML, artikelen
7:631 en 7:632 B.W.). Verrekeningen met de vakantietoeslag blijven wel
toegestaan, omdat de vakantietoeslag niet bedoeld is om te voorzien in de
eerste levensbehoeften. Voorschotten mogen wel worden verrekend met het
minimumloon. Ook verrekeningen met en inhoudingen op het loon over het deel dat
hoger is dan het wettelijk minimumloon blijft toegestaan. Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen betalingsverplichtingen worden aangewezen ten
aanzien waarvan de werknemer bevoegd is schriftelijke volmacht aan de werkgever
te verlenen om deze verplichtingen namens hem uit het te betalen lonen te
voldoen.
In zijn
brief aan de Tweede Kamer van 30 november 2015 (Kamerstukken Tweede
Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 29544, nummer 681) geeft de Minister aan dat de verplichting tot girale
betaling van het minimumloon de bevoegdheid van de werknemer om een volmacht te
verstrekken om het loon aan een derde te betalen onverlet laat. De praktijk in
de schuldhulpverlening, waarbij het loon op basis van een volmacht wordt
overgemaakt naar een derdengeldrekening, wordt derhalve door de verplichting
tot girale betaling van het minimumloon niet geraakt.
Bij algemene maatregel van bestuur (Besluit
van 24 oktober 2016) heeft de Minister uitzonderingen toegestaan op het verbod
tot inhouding op het minimumloon. Het gaat dan om:
de betaling van huisvestingskosten, te weten
huur, kosten van nutsvoorzieningen (mits voorzien van een individuele meter) en
servicekosten (artikel 2a Besluit WML);
de betaling van de nominale premie voor een
zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en de verschuldigde
premie ter afdekking van het verplicht eigen risico (artikel 2b Besluit WML);
voor bepaalde groepen arbeidsbeperkte werknemers
en uitsluitend door sociale werkvoorzieningsbedrijven: in aanvulling op de
huur, de kosten van nutsvoorzieningen en de servicekosten ook de gemeentelijke
belastingen (artikel 2c Besluit WML).
De regering acht een uitzondering
voor de betaling van huur etc. gerechtvaardigd omdat daarmee wordt voorkomen
dat buitenlandse werknemers naar Nederland komen zonder over huisvesting te
beschikken, waardoor zij mogelijk in handen zouden vallen van huisjesmelkers,
hetgeen door gemeenten onwenselijk wordt geacht. De werkgever mag maximaal 25%
van het wettelijk minimumloon inhouden voor deze huisvestingskosten, maar niet
meer dan de daadwerkelijk gemaakte kosten. De woningen moeten voldoen aan de
wettelijke normen zoals gesteld in het Bouwbesluit, hetgeen moet worden bereikt
door de huisvesting alleen te laten aanbieden door woningbouwverenigingen en
door gecertificeerde particuliere verhuurders. Een organisatie die voor
certificering zorg kan dragen is bijvoorbeeld de Stichting Normering Flexwonen
(SFN). De werkgever dient te beschikken over een afschrift van de
huurovereenkomst en over bescheiden waaruit blijkt dat aan de gestelde eisen is
voldaan.
Een uitzondering voor de betaling
van de premie voor de zorgverzekering wordt door de regering gerechtvaardigd
geacht om te voorkomen dat buitenlandse werknemers geen zorgverzekering hebben
of de premie niet betalen. Maximaal mag het jaarlijks vast te stellen bedrag
van de gemiddelde geraamde premie voor een zorgverzekering (2017 € 1.241 per
jaar) worden ingehouden, maar niet meer dan de daadwerkelijk gemaakte kosten.
De werkgever dient te beschikken over afschriften van de zorgpolis en de polis
van de herverzekering van het eigen risico.
Ter bescherming van deze extra
kwetsbare groep werknemers, mogen sociale werkvoorzieningsbedrijven bij
bepaalde arbeidsbeperkte werknemers de volledige huisvestingskosten op het
minimumloon inhouden, ook als deze meer bedragen dan 25% van het minimumloon.
Bovendien mogen de kosten van de gemeentelijke belastingen worden ingehouden. In alle gevallen is een
schriftelijke volmacht vereist.
Tenslotte wordt in artikel 2d Besluit WML uitdrukkelijk
geregeld dat vergoedingen voor kosten van huisvesting, voeding en reiskosten
die de werknemer maakt in het kader van zijn internationale detachering niet
tot het minimumloon behoren.
(Ingevoerd bij de Wet aanpak schijnconstructies per 1
januari 2017)
Ook recht op
minimumloon na AOW-leeftijd
Omdat het gebruikelijker wordt om ook na de AOW-gerechtigde
leeftijd te werken en om verdringing van andere werknemers en oneerlijke
concurrentie zo veel mogelijk te voorkomen, vervalt de uitzondering in de WML
voor werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt (artikel 7 lid 1
WML). Ook zij hebben dus voortaan recht op het minimumloon en op
vakantietoeslag.
(Ingevoerd bij de Wet aanpak schijnconstructies per 1 juli
2015)
Openbaarmaking
inspectiegegevens
De Wet aanpak schijnconstructies biedt overigens ook een
wettelijke basis voor openbaarmaking van controlegegevens van de Inspectie SZW
op het terrein van arbeidsomstandigheden of op het terrein van
arbeidsmarktfraude. Dat wordt van belang geacht voor consumenten, voor
bedrijven in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen maar ook voor
opdrachtgevers die in geval van niet-naleving beboet of aansprakelijk gesteld
kunnen worden, bijvoorbeeld op grond van de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet
allocatie arbeidskrachten door intermediairs of de civielrechtelijke
ketenaansprakelijkheid voor de betaling van het loon zoals die in het
wetsvoorstel wordt geregeld.
(Ingevoerd bij de Wet aanpak schijnconstructies per 1 juli
2015)
Verbetering
informatie-uitwisseling
In de Wet aanpak schijnconstructies wordt verder de
bevoegdheid van de Inspectie SZW
opgenomen om aan CAO-partijen of hun handhavingsinstanties opgave te doen van
de naam en vestigingsplaats van bedrijven waarvan de Inspectie SZW vermoedt dat
zij de CAO niet naleven.
(Ingevoerd bij de Wet aanpak schijnconstructies per 1 juli
2015)
Meerwerk
In artikel 12 WML is een nieuwe bepaling opgenomen, op grond
waarvan de werknemer bij een arbeidsduur die korter dan wel langer is dan de
normale arbeidsduur, recht heeft op een evenredige vermindering respectievelijk
vermeerdering van het minimumloon. Indien de omvang van de arbeid niet is
overeengekomen, wordt de feitelijke arbeidsduur aangemerkt als grondslag voor
de berekening van het minimumloon. Als normale arbeidsduur kan daarbij niet een
arbeidsduur in aanmerking worden genomen die meer dan 40 uur per week bedraagt.
In artikel 13a WML wordt een regeling opgenomen, waardoor
het mogelijk wordt dat uren die meer gewerkt zijn dan de overeengekomen
arbeidsduur niet worden uitbetaald, maar geheel of gedeeltelijk worden
gecompenseerd in betaalde vrije tijd. Vereist is niet alleen dat dit vooraf met
de werknemer schriftelijk is overeengekomen, maar ook dat compensatie in
betaalde vrije tijd door de CAO mogelijk wordt gemaakt. Heeft compensatie in de
vorm van extra vrije tijd niet plaatsgevonden uiterlijk vóór 1 juli van het
jaar na het kalenderjaar waarin dit recht is ontstaan, dan moet na 1 juli
girale uitbetaling plaatsvinden. De eis dat uitbetaling in de vorm van extra
betaalde vrije tijd door een CAO mogelijk wordt gemaakt, zal niet gelden
gedurende het eerste jaar na inwerkingtreding van de wetswijziging. Indien geen
sprake is van een vast overeengekomen arbeidsduur, zoals bij een
nulurencontract, dan kunnen alleen uren die een eventuele overeengekomen
maximum arbeidsduur te boven gaan in aanmerking komen voor compensatie in de
vorm van extra betaalde vrije tijd.
In verband met het verschuldigd worden van minimumloon over
meerwerk vervalt per 1 januari 2018 ook de bepaling volgens welke overwerk geen
deel uitmaakt van het loon waarover het minimumloon en de vakantietoeslag
moeten worden berekend. Daardoor is per 1 januari 2018 ook vakantietoeslag
verschuldigd over overwerk. De bepaling kent directe werking en er is geen
overgangsrecht getroffen waardoor ter zake van overwerkloon dat vóór 1 januari
2018 is verricht na 1 januari 2018 geen vakantietoeslag verschuldigd zou zijn. Dat
betekent dat na 1 januari 2018 ook vakantietoeslag moet worden betaald over
overwerk dat vóór 1 januari 2018 is verricht. Werkgevers die willen voorkomen
dat vakantietoeslag over voor 1 januari 2018 verricht overwerk moet worden
betaald, dienen er voor te zorgen dat het overwerk vóór 1 januari 2018 wordt
uitbetaald of wordt opgenomen door minder te werken. Opname na 1 januari 2018
voorkomt ook uitbetaling die inclusief vakantietoeslag zou moeten plaatsvinden,
maar als de opname dan achterwege blijft zou toch weer uitbetaling inclusief
vakantietoeslag moeten plaatsvinden. Daartoe zou dan schriftelijk dienen te
worden vastgelegd dat opname en geen uitbetaling plaats zal vinden.
(Ingevoerd bij de Wijziging van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van
de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met
stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen per 1 januari 2018)
Stukloon
In geval van stukloon gold het recht op minimumloon voorheen
niet op basis van de normale arbeidsduur maar op basis van "de tijd die
redelijkerwijs met de uitvoering van de verrichte arbeid is gemoeid” (artikel 12
lid 4 WML). De werkgever diende daartoe een norm vast te stellen, bij gebreke
waarvan de Inspectie SZW dat deed. Aan de hand van die norm werd dan bepaald of
de werknemer is uitbetaald op minimumloonniveau.
Deze regeling bemoeilijkte de handhaving van de WML, omdat
het moeilijk was aan te tonen dat (en zo ja hoeveel) op individueel niveau onderbetaald
werd. In artikel 12 lid 6 WML is daarom nu geregeld dat de daadwerkelijk aan de
uitvoering van de verrichte arbeid bestede tijd bepalend is voor het recht op
minimumloon, indien het loon niet naar tijdruimte is vastgesteld maar
afhankelijk is van de uitkomsten van de verrichte arbeid. Betaling op basis van
stukloon is dan nog steeds mogelijk, maar de werknemer dient dan wel tenminste
het wettelijk minimumloon per tijdseenheid te ontvangen.
In de Tweede Kamer is daarom een amendement aangenomen,
waardoor van de betreffende bepaling in de wet kan worden afgeweken in
situaties waarbij de werknemer een zekere mate van vrijheid heeft om de
werkzaamheden zelf in te richten in combinatie met de omstandigheid dat de werkgever
niet of moeilijk toezicht kan houden op die werkzaamheden. Het amendement houdt
in dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op verzoek van de
Stichting van de Arbeid bepaalde werkzaamheden in een bedrijfstak kan aanwijzen
waarvoor, als voorheen, het minimumloon wordt berekend op basis van "de
tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten werkzaamheden is
gemoeid” (de zogenaamde stukloonnorm) (artikel 12a WML). Deze mogelijkheid
geldt niet voor de uitzendovereenkomst (artikel 12a lid 2 WML). Als een
dergelijke aanwijzing door de Minister heeft plaatsgevonden kan de werkgever
met de werknemer overeenkomen dat voor de betreffende werkzaamheden de
stukloonnorm geldt (artikel 12b WML).
Aan de totstandkoming van een aanwijzing door de Minister
zou de vaststelling van een stukloonnorm voor de betreffende werkzaamheden
vooraf dienen te gaan. Die stukloonnorm zou moeten worden vastgesteld door de
Stichting van de Arbeid, waarin werkgevers- en werknemersorganisaties zijn
verenigd. De bepaling van artikel 12a lid 3 en 4 WML houdt echter ook rekening
met de mogelijkheid dat een verzoek aan de Minister om tot een aanwijzing over
wordt gegaan wordt gedaan door alleen de werkgeversorganisaties, namelijk
wanneer de werknemersorganisaties weigeren mee te werken aan een gezamenlijk
verzoek aan de Minister om tot aanwijzing over te gaan op gronden die geen
verband houden met de stukloonnorm op zich. Voor dat geval kan de Minister een
regeling treffen waaruit blijkt op welke wijze dan het verzoek tot aanwijzing
dient te worden gedaan.
Van deze bevoegdheid heeft de Minister gebruik gemaakt in de
Regeling voorwaarden en publicatie stukloonnorm. Deze regeling komt er op neer
dat in dat geval de stukloonnorm moet worden vastgesteld door een commissie van
deskundigen.
(Ingevoerd bij de Wijziging van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van
de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met
stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen per 1 januari 2018)
Minimumloon bij
overeenkomst van opdracht
Op grond van de Wet van 29 maart
2017 tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband
met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten
van opdracht geldt het recht op het minimumloon en minimum vakantietoeslag vanaf
1 januari 2018 in bepaalde gevallen ook voor arbeidskrachten die op basis van
een overeenkomst van opdracht werkzaam zijn. De doelstelling van dit
wetsontwerp is oneigenlijk gebruik van de overeenkomst van opdracht tegen te
gaan, waarbij met "oneigenlijk gebruik” gedoeld is op het ontwijken van de
aanspraak op minimumloon en minimum vakantietoeslag.
Blijkens artikel 7:400 van het
Burgerlijk Wetboek is de overeenkomst van opdracht: "de overeenkomst waarbij de
ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever,
verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te
verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk
van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het
vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken”.
Het recht op minimumloon en
minimum vakantietoeslag komt na invoering van het wetsvoorstel toe aan personen
die:
tegen beloning;
arbeid verrichten;
op basis van een overeenkomst van opdracht;
anders dan in de zelfstandige uitoefening van
een beroep of bedrijf.
Uit de Memorie van Toelichting
bij het wetsvoorstel blijkt dat met deze laatste categorie degenen worden
bedoeld die door de belastingdienst als ondernemer worden beschouwd, waarbij
van de juistheid van gesteld ondernemerschap zal worden uitgegaan indien de
opdrachtnemer een "verklaring arbeidsrelatie” van de belastingdienst heeft,
waaruit blijkt dat de inkomsten uit de betreffende arbeidsverhouding fiscaal
moeten worden gekwalificeerd als winst uit onderneming ("VAR-WUO”). Inmiddels
is de VAR echter vervallen bij de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties
en deze wet is vervolgens de facto vrijwel geheel buiten werking gesteld in
afwachting van een beter werkende oplossing voor het probleem van de
schijnzelfstandigheid.
Ook na de wetswijziging blijft
de "bemiddelingsovereenkomst” overigens kwalificeren als een overeenkomst die
de arbeidskracht recht geeft op minimumloon en minimum vakantietoeslag. Daarbij
moet dan zijn voldaan aan de vereisten dat:
krachtens overeenkomst van opdracht;
tegen beloning;
geregeld bemiddeling wordt verleend bij het tot
stand komen van overeenkomsten van de wederpartij of een opdrachtgever van die
wederpartij met derden;
die bemiddeling uitsluitend voor die wederpartij
wordt verricht;
het verlenen van die bemiddeling niet een
bijkomstige werkzaamheid is; en
geen bijstand wordt verleend door meer dan twee
andere personen.
Op grond van artikel 3 lid 1 van
de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) kan bij algemene maatregel
van bestuur het begrip "dienstbetrekking”, dat bepaalt of een arbeidskracht
recht heeft op het minimumloon en de minimum vakantietoeslag, worden uitgebreid
indien het gaat om een arbeidskracht die:
tegen beloning;
persoonlijk arbeid verricht;
die voor hem niet van bijkomstige aard is;
en wiens arbeidsverhouding geen dienstbetrekking
is maar daarmee maatschappelijk wel gelijk gesteld kan worden.
Van deze bevoegdheid is gebruik
gemaakt in het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag. In artikel 2 van
dat Besluit wordt de arbeidsverhouding met een dienstbetrekking gelijkgesteld
(zodat recht op minimumloon en minimumvakantietoeslag bestaat) van degene die:
krachtens een overeenkomst;
tegen beloning;
anders dan in de uitoefening van een beroep of
bedrijf;
persoonlijk arbeid verricht, dan wel arbeid
verricht met hulp van uitsluitend zijn echtgenoot of inwonende bloed- of
aanverwanten of pleegkinderen;
voor ten hoogste twee anderen;
gedurende tenminste drie maanden met
onderbrekingen van minder dan 31 dagen;
gedurende tenminste gemiddeld vijf uur per week.
Deze bepaling van het Besluit
zal worden gewijzigd om te voorkomen dat aan het betalen van minimumloon en
minimumvakantietoeslag wordt ontkomen door niet te eisen dat de arbeid
persoonlijk wordt verricht, terwijl dat in de praktijk wel steeds of nagenoeg
steeds het geval is. De eis dat de arbeid persoonlijk moet worden verricht zal
worden geschrapt en ook de eisen aan de duur van de arbeidsverhouding (drie
maanden) en de omvang van de arbeid (gemiddeld vijf uur per week) zullen komen
te vervallen. Verder vervalt de eis dat de arbeid voor ten hoogste twee anderen
wordt verricht, waarbij de regering opmerkt dat in een dergelijk geval vaak
sprake zal zijn van overeenkomst die is verricht in de uitoefening van een
beroep of bedrijf.
Door de verplichting tot het
betalen van het minimumloon uitsluitend te verbinden aan de overeenkomst van
opdracht, wordt de beschermende werking van de WML onthouden aan
arbeidskrachten die bijvoorbeeld arbeid van stoffelijke aard verrichten
(bijvoorbeeld schoonmaakwerkzaamheden), of die tot één van de
uitzonderingscategorieën behoren (bijvoorbeeld koeriersdiensten).
(Ingevoerd bij de Wet van 29
maart 2017 tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in
verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde
overeenkomsten van opdracht per 1 januari 2018)
Minimum uurloon
Reeds bij de wet waarin wijzigingen werden aangebracht in de
Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) voor wat betreft het recht op minimumloon
bij meerwerk en voor wat betreft de wijziging van het recht op minimumloon bij stukloon
(de wet van 25 januari 2017, houdende wijziging van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van
de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met
stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen,) was voorzien dat er nog een verdere
wijziging in de WML zou worden aangebracht waarbij het recht op minimumloon zou
worden gedefinieerd als een recht dat per uur bestaat. De reden dat deze
wijziging niet direct in voornoemde wet werd opgenomen was dat de invoering
daarvan complex werd geacht in verband met de koppeling van bijvoorbeeld de
hoogte van sociale verzekeringsuitkeringen aan het minimumloon. De regering
wilde daarom wat meer tijd nemen voor de voorgenomen invoering van een
minimumuurloon.
Op 19 april 2017 heeft de demissionaire regering een voorstel voor een
wetsontwerp gepubliceerd voor internetconsultatie. De verdere besluitvorming
over dat wetsvoorstel is vervolgens aan de nieuwe regering.
Achtergrond van het wetsvoorstel is, net als bij de wetswijzigingen ten aanzien
van het recht op minimumloon bij meerwerk en ten aanzien van de wijziging van
het recht op minimumloon bij stukloon, de handhaafbaarheid van de WML. Deze
handhaving is met name van belang om te voorkomen dat verdringing op de
arbeidsmarkt plaatsvindt van Nederlandse werknemers door werknemers uit
Oost-Europese landen die op zichzelf bereid zouden zijn om in Nederland te
komen werken tegen betaling van een loon lager dan het minimumloon.
Op dit moment wordt het recht op minimumloon vastgesteld per maand en wordt
daarvan een recht op minimumloon per week en per dag afgeleid (artikel 8 WML).
Hetgeen een werknemer per uur betaald krijgt hangt daarbij af van wat de normale
arbeidsduur is in de onderneming van de werkgever (artikel 12 lid 2 WML). Een werknemer
die werkzaam is in een onderneming waarin de normale arbeidsduur 40 uur per
week bedraagt, heeft daardoor recht op een lager minimumloon per uur dan een
werknemer die werkzaam is in een onderneming waarin de normale arbeidsduur 38
of 36 uur per week bedraagt. Bij een part-time arbeidsduur wordt het aldus
vastgestelde recht op minimumloon naar evenredigheid verminderd.
De bestuursrechtelijke handhaving van de WML die is ingevoerd toen de
arbeidsmarkt openging voor werknemers uit Oost-Europese landen bleek zich in de
praktijk slecht te verdragen met het civielrechtelijke uitgangspunt van de
normale arbeidsduur zoals die in de onderneming van de werkgever geldt. De
controle door de Inspectie SZW is intensief omdat vastgesteld moet worden welke
CAO van toepassing is en wat in die CAO de normale arbeidsduur is, wat niet
steeds duidelijk is. Als geen CAO van toepassing is, moet zelfs onderzocht
worden wat de normale arbeidsduur is in de bedrijfstak of in de onderneming.
Gelet op deze gebreken wordt in het (concept) wetsontwerp voorgesteld een minimumuurloon
in te voeren. Het minimumloon per week en het minimumloon per dag komen daarbij
te vervallen.
Het minimumuurloon wordt afgeleid van het minimumloon per maand door uit te
gaan van de gewogen gemiddelde normale arbeidsduur van werknemers die werkzaam
zijn op basis van het minimumloon. Deze omrekening moet nog plaatsvinden, maar
om een indicatie te geven wordt gewezen naar een onderzoek waaruit blijkt dat
de gewogen gemiddelde arbeidsduur in 95 onderzochte CAO’s in 2014 37,2 uur
bedroeg. Als alleen uit wordt gegaan van de 57 CAO’s waarin de laagste
loonschaal op het niveau van het minimumloon ligt, dan komt de gewogen
gemiddelde arbeidsduur uit op 37,4 uur.
Werknemers die werkzaam zijn in een onderneming waar de normale arbeidsduur
meer bedraagt krijgen dan recht op een hoger minimumloon. Omgekeerd krijgen
werknemers die werkzaam zijn in een onderneming waar de normale arbeidsduur
minder bedraagt dan het vast te stellen gemiddelde recht op een lager minimumloon.
Of en in hoeverre dit doorwerkt in het inkomen van individuele werknemers is
volgens de regering afhankelijk van "de hoogte van het loon waarop zij nu
op grond van CAO of individuele arbeidsovereenkomst recht hebben”, waarmee
wordt aangegeven dat de wijziging van het recht op minimumloon geen wijziging
brengt in afspraken op grond van bestaande arbeidsovereenkomsten. Maar een
werkgever zou dan bijvoorbeeld in een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd het loon nog wel kunnen verlagen.
De regering stelt dat een minimumuurloon ook eerlijker en transparanter is.
Gevolgen voor uitkeringen worden voorkomen door in de WML het minimumloon per
maand te handhaven en dit minimumloon per maand voor zover nodig te gebruiken
als referentiekader voor de hoogte van sociale verzekeringsuitkeringen. In het Schattingsbesluit
arbeidsongeschiktheidswetten wordt nu uitgegaan van 38 uur per week. Dit zal
worden gewijzigd in het nog vast te stellen gewogen gemiddelde van de normale
arbeidsduur op minimumloonniveau. Dat is dan van belang bij het vaststellen van
het maatmaninkomen van de jonggehandicapte. Voor de berekening van het lage
inkomensvoordeel (tegemoetkoming in de loonkosten van maximaal € 2.000 per
jaar voor werknemers met een uurloon tussen de 100 en 125% van het minimumloon)
wordt nu uitgegaan van een 40-urige werkweek. Ook dit zal worden gewijzigd in
het nog vast te stellen gewogen gemiddelde van de normale arbeidsduur op
minimumloonniveau.
Boetes
Bij de inwerkingtreding van de Wet
aanpak schijnconstructies is per 1 januari 2016 een nieuwe beleidsregel
vastgesteld voor de bestuursrechtelijke handhaving van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag (WML). Op grond daarvan kan de Inspectiedienst SZW forse
boetes opleggen bij overtreding van de bepalingen van de WML:
Bij het niet betalen van het
minimumloon wordt een bestuurlijke boete (per werknemer) opgelegd variërend
tussen € 500 en € 10.000 afhankelijk van de duur en de mate van onderbetaling.
Bij het niet giraal betalen van het minimumloon wordt
een bestuurlijke boete (per werknemer) opgelegd variërend tussen € 500 en €
1.250 afhankelijk van de duur van de niet-girale betaling.
Bij het niet betalen van de minimum
vakantietoeslag wordt een bestuurlijke boete (per werknemer) variërend tussen €
250 en € 2.000 afhankelijk van de mate van onderbetaling.
In geval van het niet of niet tijdig verstrekken van de loonstrook,
dan wel van andere bescheiden waaruit de in artikel 18b WML voorgeschreven
gegevens blijken, alsmede bescheiden waaruit het betaalde loon, de betaalde
vakantietoeslag en het aantal door de werknemer gewerkte uren blijken, wordt
een bestuurlijke boete (per werknemer) opgelegd variërend tussen € 5.000 en €
9.000 afhankelijk van de duur van de tewerkstelling.
Bij het niet betalen van het
minimumloon wordt een last opgelegd om het minimumloon alsnog te betalen
waarbij een dwangsom (per werknemer per dag) wordt vastgesteld variërend tussen
€ 20 en € 400 afhankelijk van de duur en de mate van onderbetaling.
In geval van het niet of niet tijdig verstrekken van de loonstrook,
dan wel van andere bescheiden waaruit de in artikel 18b WML voorgeschreven
gegevens blijken, alsmede bescheiden waaruit het betaalde loon, de betaalde
vakantietoeslag en het aantal door de werknemer gewerkte uren blijken wordt een
last opgelegd om het die gegevens alsnog te verstrekken waarbij een dwangsom
(per werknemer per dag) wordt vastgesteld variërend tussen € 20 en € 100 per
dag afhankelijk van de mate van onderbetaling.
Bij geringe onderbetaling (minder dan 5% of minder dan € 50)
en indien een gering bedrag niet is uitbetaald, wordt volstaan met een
schriftelijke waarschuwing indien de voorafgaande vijf jaar niet eerder een
bestuurlijke boete is opgelegd of waarschuwing is gegeven.
De maximale boete per werknemer bedraagt: € 12.000.
De maximale
dwangsom per werknemer bedraagt: € 40.000.
Realiseer grote besparingen en laat ons uw premiebesluit 2025 controleren!
Op 27 november 2024 stuurde de belastingdienst aan werkgevers de beschikking gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2025. In dit besluit is vermeld hoe hoog de premie is die de werkgever in 2025 aan de belastingdienst moet betalen. Voor (middel)grote werkgevers wordt de hoogte van die premie beïnvloed door de bedragen die in 2023 als Ziektewet- respectievelijk WGA-uitkering zijn uitbetaald aan (ex-) werknemers. Uit de controles van premiebesluiten en daaraan ten grondslag liggende uitkeringsbesluiten die wij in het verleden uitvoerden blijkt dat de kans dat de premie te hoog is vastgesteld maar liefst 74% bedraagt!
U heeft nog:00days,
00hours, 00minutes en
00seconds
Realiseer grote besparingen en laat ons uw premiebesluit 2025 controleren!
Op 25 november 2024 stuurde de belastingdienst aan werkgevers de beschikking gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2025. In dit besluit is vermeld hoe hoog de premie is die de werkgever in 2025 aan de belastingdienst moet betalen. Uit de controles van premiebesluiten en daaraan ten grondslag liggende uitkeringsbesluiten die wij in het verleden uitvoerden blijkt dat de kans dat de premie te hoog is vastgesteld maar liefst 74% bedraagt! En deze werkgevers verdienden iedere geïnvesteerde euro gemiddeld 22 maal terug.
Vaktechnisch overleg arbeidsrecht en werknemersverzekeringen
Tijdens het vaktechnisch overleg (vier maal per jaar) bespreken wij vragen van deelnemers en de actualiteiten van de voorgaande drie maanden. De eerstvolgende bijeenkomsten vinden plaats op:
- maandag 2 december 2024: Koning Willem II-stadion, Tilburg
- dinsdag 3 december 2024: De Soesterduinen, Soest
- woensdag 4 december 2024: Van der Valk Hotel Zwolle
- maandag 9 december 2024: Flonk Hotel Groningen Zuid (of online)
- dinsdag 10 december 2024: Van der Valk Hotel Best
- woensdag 11 december 2024: Van der Valk Hotel Middelburg (of online)
- donderdag 12 december 2024: Van der Valk Hotel Akersloot (of online)
- donderdag 19 december 2024: Van der Valk Hotel Dordrecht
Online deelname is mogelijk bij de bijeenkomsten van maandag 9 december, woensdag 11 december 2024 en donderdag 12 december 2024.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!