Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet echtgenote directeur-grootaandeelhouder

Jaar en kwartaal
2009, 2e kwartaal
Nummer
3

Bronnen:

  • mondelinge informatie belastingdienst



Voor de verplichte verzekering van ziektekosten op grond van de Zorgverzekeringswet is behalve een premie aan de verzekeringsmaatschappij een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd (artikel 41 ZVW). Voor werknemers geldt dat de werkgever deze inkomensafhankelijke bijdrage moet vergoeden (artikel 46 ZVW).

De inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd over het zogenaamde bijdrage-inkomen (artikel 45 ZVW). In de Zorgverzekeringswet is bepaald dat het bijdrage-inkomen onder meer bestaat uit het belastbaar loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting (artikel 43 ZVW). Op grond hiervan is over het loon van de echtgenoot of partner van de directeur-grootaandeelhouder en dat van de directeur-grootaandeelhouder zelf inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd.

In de Regeling Zorgverzekering is bepaald dat het premiepercentage van de inkomensafhankelijke bijdrage voor 2009 wordt vastgesteld op 6,9% (artikel 5.2 lid 1 Regeling zorgverzekering). Er is echter een aantal uitzonderingen, waarin een lager percentage of zelfs in het geheel geen inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is. Eén van deze uitzonderingen is de beloning van de directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder, waarvoor in 2009 4,8% inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is. In artikel 5.4 onder a ten derde van de Regeling zorgverzekering is de genoten beloning van de directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder uitgezonderd van het loon in artikel 46 lid 1 ZVW, hetgeen betekent dat geen recht op vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage door de inhoudingsplichtige bestaat. En dat betekent volgens artikel 5.2 lid 1 onder b Regeling zorgverzekering dat het percentage van de inkomensafhankelijke bijdrage in 2009 4,8% bedraagt.

Als men is aan te merken als directeur-grootaandeelhouder in de zin van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder, heeft men dus géén recht op vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage en is het lagere percentage van 4,8% (2009) verschuldigd.

De partner van de directeur-grootaandeelhouder zal doorgaans niet verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. In de meeste gevallen zal dat het gevolg zijn van de afwezigheid van een gezagsverhouding tussen de partners in het algemeen. In dat geval is voor de partner van de directeur-grootaandeelhouder het hogere percentage van de inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd. Omdat de partner ondanks de afwezigheid van een gezagsverhouding wel loon in de zin van de Wet op de loonbelasting geniet moet de inkomensafhankelijke bijdrage door de werkgever worden vergoed. Alleen als de partner zelf is aan te merken als directeur-grootaandeelhouder in de zin van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder, is voor de partner óók het lagere percentage verschuldigd en behoeft geen inkomensafhankelijke bijdrage te worden vergoed.

Om zelf ook als directeur-grootaandeelhouder in de zin van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder te worden aangemerkt dient de partner zelf ook statutair bestuurder te zijn (dat wil zeggen: als directeur benoemd door de aandeelhoudersvergadering en als zodanig ingeschreven in het handelsregister). Daarnaast dient de partner in voldoende mate over aandelen te beschikken, waarbij echter het aandelenbezit van de andere partner die als directeur-grootaandeelhouder wordt beschouwd mag worden meegeteld. De vraag is nu of de eerstgenoemde partner zelf over tenminste één aandeel moet beschikken voordat het aandelenbezit van de andere partner mag worden meegeteld, dan wel of het sowieso voldoende is als alleen het aandelenbezit van de andere partner aan de eisen voldoet. In het laatstgenoemde geval volstaat het dat de partner van de directeur-grootaandeelhouder als bestuurder wordt benoemd en hoeft hij of zij zelf geen aandelen te bezitten. Het aandelenbezit van de partner is dan immers per definitie voldoende groot om aan de eisen van het aandelenbezit te voldoen.

Vóór het standpunt dat de partner van de directeur-grootaandeelhouder zelf geen aandelen behoeft te bezitten pleit de letterlijke tekst van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder en het feit dat de belastingdienst op zijn website dit standpunt ook heeft ingenomen toen het er om ging of de B.V. tot wie uitsluitend directeuren-grootaandeelhouders in dienstbetrekking staan per 1 januari 2008 (later verschoven naar 1 januari 2009 en nog later weer niet doorgegaan) geen loonadministratie meer zou hoeven voeren. Tegen dat standpunt pleit dat de in 1997 geschreven toelichting op de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder vermeldt dat de voorheen geldende Richtlijnen van de Federatie van Bedrijfsverenigingen over de verzekeringsplicht van de familieleden en echtgenoten van de directeur-grootaandeelhouder niet zijn overgenomen omdat deze buiten de te regelen materie valt. Dat laatste kan dan echter weer zo worden verklaard dat het in het onderhavige geval niet gaat om de verzekeringsplicht van de partner van de directeur-grootaandeelhouder maar om de vraag wanneer die partner zelf als directeur-grootaandeelhouder kan worden beschouwd. 

Vanwege de onduidelijkheid die op dit punt heerst (ook intern zijn wij verdeeld over de juiste uitleg van de Regeling directeur-grootaandeelhouder ten aanzien de partner van de directeur-grootaandeelhouder) hebben wij al een hele tijd gelden de vraag voorgelegd aan de belastingdienst. Inmiddels hebben wij daarop een reactie gekregen, zij het helaas uitsluitend mondeling zodat daarop geen beroep kan worden gedaan. De reactie van de belastingdienst is door ons als volgt genoteerd:

"De echtgenoot van de directeur-grootaandeelhouder is zelf ook een directeur-grootaandeelhouder, als voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder. Uitgangspunt is derhalve dat de echtgenoot ook bestuurder van de rechtspersoon moet zijn. Het bezit van aandelen staat centraal in het aanmerkelijk belangregime. De directeur-grootaandeelhouder moet tezamen met zijn echtgenoot ten minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal in zijn bezit hebben. Is sprake van een algehele gemeenschap van goederen, dan behoort het aanmerkelijk belang ieder van de echtgenoten voor de onverdeelde helft toe. Beide echtgenoten moeten worden geacht voor de helft aanmerkelijk belanghouder te zijn, als het aanmerkelijk belang in de huwelijksgemeenschap valt. Zijn de echtgenoten buiten gemeenschap van goederen gehuwd, of gaat het om ongehuwde partners, dan moet de partner of echtgenoot ten minste 1 aandeel bezitten om aanmerkelijk belanghouder te zijn.”

De belastingdienst legt de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder uit aan de hand van het aanmerkelijk belangregime zoals dat geldt voor de Wet op de Inkomstenbelasting en maakt daarbij onderscheid naar aanleiding van het toepasselijke huwelijksgoederenregime. Naar mijn mening zijn het aanmerkelijk belangregime en het huwelijksgoederenregime echter zonder belang voor de uitleg van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder en is het standpunt van de belastingdienst daarom aantoonbaar onjuist.

In voorkomend geval waarin het standpunt van de belastingdienst goed uitkomt, zou geprobeerd kunnen worden de belastingdienst te verleiden tot een standpuntinname op basis van het bovenstaande. Maar omdat geen sprake is van een schriftelijk standpunt, zal daarbij dan aan het bovenstaande niet kunnen worden gerefereerd.