Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding ook mogelijk bij verwijtbaarheid werkgever

Jaar en kwartaal
2018, 1e kwartaal
Nummer
8

Bronnen:


Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid is opzegging van de arbeidsovereenkomst of ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter slechts mogelijk als sprake is van één van de "redelijke gronden” van artikel 7:669 lid 3  B.W. Eén van die gronden is de verstoorde arbeidsverhouding (de grond onder g): "een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren”.

Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet werk en zekerheid (Tweede Kamer, 2013-2014, 33818, nummer 3, bladzijde 45-46) blijkt dat van een verstoorde arbeidsverhouding moet worden gesproken als de verstoring ernstig en duurzaam is. Daarbij werd verwezen naar het voorheen geldende Ontslagbesluit, waarbij deze eisen ook werden gesteld voor het geval een werkgever het UWV om toestemming verzocht om de arbeidsverhouding op te zeggen wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De Memorie van Toelichting voegt daaraan toe dat ook bij een  minder duurzaam verstoorde arbeidsverhouding opzegging van de arbeidsovereenkomst toch moet kunnen plaatsvinden, namelijk als de ernst daarvan zodanig is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. In dat geval moet de werkgever dan, naast de transitievergoeding, eventueel een billijke vergoeding betalen. Deze mogelijkheid, door Minister Asscher in de Eerste Kamer nog eens bevestigd (Handelingen Eerste Kamer 2013-2014, 33818, 31 item 14, bladzijde 10), staat in de praktijk bekend als de "Asscher-escape”.

In de praktijk bleek dat discussie bestond over de vraag of de arbeidsovereenkomst ook wegens een verstoorde arbeidsverhouding zou kunnen worden ontbonden als de werkgever van de verstoring van de arbeidsverhouding een verwijt te maken zou zijn. Degenen die vonden dat dat niet mogelijk was, wezen er op dat de wet er van uit gaat dat de voortzetting van de arbeidsovereenkomst dan juist wel van de werkgever zou kunnen worden gevergd. Degenen die vonden dat dat wel mogelijk was, verwezen naar de Memorie van Toelichting waar immers de eis dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord moest zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren werd ingevuld als "ernstig en duurzaam” waarbij bovendien een minder duurzame verstoring ook voldoende was als de verstoring dan maar wel ernstig was, zij het dat daarbij dan mogelijk een billijke vergoeding zou moeten worden betaald. 

In een arrest van 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding niet vereist is dat sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer. Ook staat verwijtbaarheid van de werkgever niet in de weg aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De mate waarin de verstoorde arbeidsverhouding aan een partij of aan beide partijen te verwijten valt, legt volgens de Hoge Raad wel gewicht in de schaal, maar is niet doorslaggevend. De Hoge Raad stelt daarbij nog dat in het oordeel van het hof in de betreffende zaak besloten ligt dat de verstoring van de arbeidsverhouding niet doelbewust door de werkgever is veroorzaakt. Het lijkt er daarmee op dat de Hoge Raad van oordeel is dat uitsluitend in dat geval de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding niet moet worden uitgesproken.

Met het arrest van de Hoge Raad wordt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding een gemakkelijker toegankelijke ontslaggrond. De werkgever die ontbinding van de arbeidsovereenkomst vraagt wegens een verstoorde arbeidsverhouding terwijl aan hem mogelijk een verwijt te maken valt van het feit dat de arbeidsverhouding verstoord is geraakt, loopt minder snel het risico dat die ontbinding wordt geweigerd. Wel bestaat het risico van een hogere ontslagvergoeding. En daarmee lijkt deze ontslaggrond toch wel weer veel op hetgeen vóór de invoering van de Wet werk en zekerheid gebruikelijk was.

Overigens gold ook onder het vóór de Wet werk en zekerheid geldende Ontslagbesluit (artikel 5.1), waarnaar in de Memorie van Toelichting wordt verwezen, dat de schuldvraag geen rol speelde bij de beoordeling of het UWV toestemming zou verlenen voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Wel zag het UWV het als zijn taak om te beoordelen of niet ten onrechte onder het mom van een verstoorde arbeidsverhouding een ontslag op een andere grond zou plaatsvinden, terwijl voor die andere ontslaggrond de voorwaarden niet werden vervuld.